H5. Werk voor de overheid

§5.1 Hoogwater
Deze les leer je:
- Dat de overheid verantwoordelijk is voor de collectieve voorzieningen
- Welke overheidsinstanties er zijn
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

§5.1 Hoogwater
Deze les leer je:
- Dat de overheid verantwoordelijk is voor de collectieve voorzieningen
- Welke overheidsinstanties er zijn

Slide 1 - Tekstslide

De overheid:
• betaalt de collectieve voorzieningen;
• onderhoudt de collectieve voorzieningen;
• regelt het gebruik van de collectieve voorzieningen;
• let op de naleving van de regels.





Uiteindelijk betalen de burgers het via belastingen




Slide 2 - Tekstslide

Overheidsinstanties zijn:
waterschappen (gaan over de waterstand en de dijken);
gemeenten (regelen lokale zaken: fietspaden etc…);
provincies (vervoer, natuurgebieden, wegen);
het Rijk (regelt zaken van het hele land: wetten, regels etc…).

Slide 3 - Tekstslide

Welke 4 overheidsinstanties zijn er?
Benoem er minimaal 2

Slide 4 - Open vraag

• waterschappen
• gemeenten
• provincies
• het Rijk

Slide 5 - Tekstslide

§5.2 Particulier en collectief
Deze les leer je:
- Wat de collectieve sector is
- Wat het solidariteitsbeginsel is
- Wat de particuliere sector is

Slide 6 - Tekstslide

De collectieve sector
Instellingen die voornamelijk door de overheid worden betaald.



Hoe komt de overheid aan zijn geld?
Belastinggeld
Sociale premies

Al werk je voor de overheid, dan ben je ambtenaar.



Slide 7 - Tekstslide

Solidariteitsbeginsel

Het solidariteitsbeginsel betekent dat iedereen een deel van zijn inkomen moet afstaan voor de mensen die zelf geen inkomen kunnen verdienen.


Bij werknemers worden de premies voor de sociale verzekeringen ingehouden op het brutoloon.

Slide 8 - Tekstslide

Particuliere sector
De particuliere sector bestaat uit bedrijven.
Bedrijven in de particuliere sector streven naar winst.
De bedrijven die geen winst maken gaan failliet


Slide 9 - Tekstslide

Geef één voorbeeld van
de collectieve sector

Slide 10 - Woordweb

Geef één voorbeeld van
de particuliere sector

Slide 11 - Woordweb

§5.3 Ministers en hun uitgaven
Deze les leer je:
- wat de miljoenennota is
- Het verschil tussen een begrotingstekort en een begrotingsoverschot

Slide 12 - Tekstslide

In de regering zitten ministers. Elke minister moet met een eigen budget zijn taken uitvoeren.


De ministers doen voorstellen voor hun budgetten voor het volgende jaar. Die voorstellen staan in de rijksbegroting.

Een samenvatting daarvan is de miljoenennota die op Prinsjesdag wordt gepresenteerd. De derde dinsdag in September.

De uitgaven van het Rijk zijn bijna elk jaar hoger dan de inkomsten: er is dan een begrotingstekort. Daarom moet de overheid geld lenen en is er een staatsschuld ontstaan.



Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Een staatsschuld
een begrotingstekort = toename staatsschuld

een begrotingsoverschot = afname staatschuld


https://www.destaatsschuldmeter.nl/



Slide 15 - Tekstslide

Eindvragen!
Wat staat er in de miljoenennota?

Wat is het verschil tussen een begrotingsoverschot en een begrotingstekort?


Slide 16 - Tekstslide

§5.4 sociale zekerheid
Deze les leer je:
- Wat volksverzekeringen zijn
- Wat werknemersverzekeringen zijn

Slide 17 - Tekstslide

Volksverzekeringen
Wulbz: Wet uitbetaling loon bij ziekte
ZVW (Zorgverzekeringswet): Iedereen is verplicht zich te verzekeren tegen ziektekosten.
WLZ: Wet langdurige zorg.
AOW: Algemene ouderdomswet. Uitkering vanaf pensioenleeftijd.
ANW: Algemene nabestaandenwet. Uitkering bij overlijden partner.

Slide 18 - Tekstslide

Werknemersverzekeringen
WW: Werkloosheidswet. Je krijgt een uitkering bij werkloosheid.
WIA: Wet inkomen en arbeid naar vermogen. Je krijgt een uitkering als je niet meer kan werken of voor een deel arbeidsongeschikt bent.

Extra
Bijstand: Als je geen recht hebt op een andere uitkering, dan krijg je bijstand. Je mag niet veel spaargeld hebben om dit te ontvangen. Dit staat allemaal in de participatiewet.





Slide 19 - Tekstslide

Wat houdt de ANW in?
A

Slide 20 - Quizvraag

Wat is een WW?
A

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een bijstand?
A

Slide 22 - Quizvraag

Wat houdt de WULBZ in?
A

Slide 23 - Quizvraag

§5.5 sociale zekerheid voor jongeren
Deze les leer je:
- Dat de overheid ouders financieel helpt
- Wanneer je recht hebt op een uitkering

Slide 24 - Tekstslide

Sociale zekerheid voor jongeren
- Ouders hebben de plicht om voor hun kinderen te zorgen tot ze 21 jaar zijn. De overheid helpt daarbij. Zo krijgen ouders van kinderen tot 18 jaar kinderbijslag (AKW). Ook krijgen ouders toeslagen voor kinderopvang.

- Ben je 18 of ouder moet je een zorgverzekering afsluiten.
- Je krijgt studiefinanciering en een OV-chipkaart als je op het MBO zit.


Slide 25 - Tekstslide




- Werkloze jongeren vanaf 21 jaar kunnen bijstand krijgen als ze niet werken. Heeft je partner een inkomen heb je geen recht op bijstand.

- Als je op jonge leeftijd volledig arbeidsongeschikt bent krijg je een Wajong-uitkering.

- De mensen die werken worden ook wel de actieven genoemd, de mensen die niet werken de niet-actieven.

 

Slide 26 - Tekstslide

Eindvragen
Wie krijgen er kinderbijslag en waarom?

Wat krijg je van de overheid als je een MBO-studie doet?

Als je volledig arbeidsongeschikt bent krijg je een ...... uitkering.


Slide 27 - Tekstslide

§5.6 Bruto en netto
Deze les leer je:
- Het verschil tussen bruto en nettoloon
- Welke belastingen je betaalt als je een eigen bedrijf hebt

Slide 28 - Tekstslide

Bruto- en nettoloon
  • Brutoloon = afgesproken loon met werkgever 
  • Nettoloon = brutoloon - (loonbelasting + sociale premies)

  • TIP: BRUTOLOON IS ALTIJD HOGER DAN NETTOLOON

Slide 29 - Tekstslide

€ ............
€ 400,-
€ 1200,-
€ 3000,-
Brutoloon
Nettoloon = brutoloon - (loonbelasting + sociale premies)

Slide 30 - Tekstslide

Loonheffing: Het grootste en belangrijkste bedrag wat de werkgever inhoudt op je brutoloon. Dit bedrag gaat naar de Belastingdienst. Directe belasting

Progressieve belastingheffing: Hoe meer je verdient, des te meer belasting (loonheffing) je betaalt.

Heb je een eigen bedrijf dan betaal je geen loonheffing maar inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen over je nettowinst.


Slide 31 - Tekstslide

Gaan loonbelasting en sociale premies van je bruto of nettoloon af?
A
Brutoloon
B
Nettoloon

Slide 32 - Quizvraag

Is je bruto of je nettoloon hoger?
A
Brutoloon
B
Nettoloon

Slide 33 - Quizvraag

Wat is progressieve belastingheffing?

A
Hoe meer je verdient, des te meer belasting (loonheffing) je betaalt.
B
Hoe minder je verdient, des te meer belasting (loonheffing) je betaalt.

Slide 34 - Quizvraag

Heb je een eigen bedrijf dan betaal je?
A
Loonheffing en sociale premies
B
inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen

Slide 35 - Quizvraag