20220214 VEZO320AH niveau 3 leerjaar 2 spelling 2v3

Nederlands
VEZO320AH
14 februari 2022
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands
VEZO320AH
14 februari 2022

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Planning
  1. TOETS 1: LEZEN: 28-10 en 25-11.
  2. TOETS 2: STIJL: 16 december 2021 en 20 januari 2022.
  3. TOETS 3: SPELLING: 04 april 2022
  4. TOETS 4: WERKWOORDSPELLING: juni 2022


Slide 3 - Tekstslide

Terugblik op 07-02:
  • Betekenissen

Slide 4 - Tekstslide

VIA HANDBOEK pagina  56-58
2.6 Samenstellingen
2.6.1 Koppelteken
2.6.2 Tussenletters

Slide 5 - Tekstslide

Aaneenschrijven
De algemene regel voor het aaneenschrijven van woorden is: samengestelde woorden schrijf je zoveel mogelijk aan elkaar, zolang dat geen lees- of uitspraakproblemen met zich meebrengt.
Het is dus: kettingzaagolie, tandenborstelhouder, politieauto.

Slide 6 - Tekstslide

Aaneenschrijven
 Wanneer samenstellingen wel tot (lees)problemen leiden, bijvoorbeeld bij twee botsende klinkers, plaatsen we een koppelteken: mee-eter, radio-omroep, contra-aanval. 

Slide 7 - Tekstslide

Aaneenschrijven: tussenklanken
De tussen -s, hoofdregel:
In samenstellingen wordt een -s geschreven, wanneer deze ook wordt uitgesproken. 
Dus: 
stationsplein, 
moederskindje en 
scheepswrak.

Slide 8 - Tekstslide

Aaneenschrijven: 
De tussen -e of -en, hoofdregel

De tussen -en wordt geschreven wanneer het eerste woord van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud heeft op -en.
Het is dus: kippenei, want het meervoud van kip is alleen kippen. Maar het is aspergesoep en gedaanteverwisseling, want het meervoud van asperge is asperges, terwijl het meervoud van gedaante zowel gedaanten als gedaantes kan zijn.

Slide 9 - Tekstslide

Let op: uitzonderingen!
1. Woorden die verwijzen naar een unieke persoon of zaak: 
zonnestraal, maneschijn en Koninginnedag.

2. In bijvoeglijke naamwoorden waarvan het eerste deel alleen maar wordt gebruikt als versterking van het bijvoeglijke tweede deel: apetrots, boordevol, reuzeleuk en beregoed.

3. Woorden van het type ‘dier+plant’ vallen vanaf 2005 onder de hoofdregel en krijgen een tussen-n: eendenkroos, rattenkruid en paardenbloem.

Slide 10 - Tekstslide

Let op: uitzonderingen!
4. Het eerste deel van het woord is een zelfstandig naamwoord zonder meervoud: 
rijstepap en roggebrood.

5. Woorden die historisch gezien wel een samenstelling zijn, maar die niet meer als zodanig worden herkend (we noemen dit versteende samenstellingen: ruggespraak en elleboog).

6. Het eerste deel van het woord is een zelfstandig woord met alleen een meervoud op -s: aspergekweker, etagewoning.

7. Het eerste deel van het woord is een bijvoeglijk naamwoord: hogeschool, blindedarm.

Slide 11 - Tekstslide

14-02: Lesdoelen 
  • Spelling 2 van 3: Meervoudsvormen.

Slide 12 - Tekstslide

Meervoudsvormen

Slide 13 - Tekstslide

enkelvoud + en = meervoud
Bij veel zelfstandige naamwoorden maak je het meervoud door er 'en' achter te zetten.
  • een stoel - twee stoelen
  • een paard - twee paarden
  • een punt - twee punten

Slide 14 - Tekstslide

Een boek - twee ...
A
Boeken
B
Boeks

Slide 15 - Quizvraag

Een boot - twee ....
A
boten
B
booten
C
botten
D
bootten

Slide 16 - Quizvraag

aa/ee/oo/uu + 1 medeklinker: 
één klinker verdwijnt
Als het enkelvoud een lange klinker (aa, ee, oo, uu) heeft in de laatste lettergreep met daarachter nog één medeklinker, verdwijnt een van die klinkers.
  • een aap - twee apen
  • een beek - twee beken
  • een muur - twee muren

Slide 17 - Tekstslide

Een beek - twee ....
A
beeken
B
beken
C
beekken
D
bekken

Slide 18 - Quizvraag

Een vreugdevuur - twee ....
A
vreugdevuuren
B
vreugde vuren
C
vreugdevuurren
D
vreugdevuren

Slide 19 - Quizvraag

Een bos - twee .....
A
Bosen
B
Bossen
C
Boosen
D
Boossen

Slide 20 - Quizvraag

a/e/i/o/u + 1 medeklinker: 
medeklinker extra
Als het enkelvoud een korte klinker (a, e, i, o, u) heeft in de laatste lettergreep met daarachter nog één medeklinker, komt er vaak een medeklinker bij om de klank van die klinker kort te houden:
  • een bak - twee bakken
  • een hek - twee hekken
  • een pil - twee pillen

Slide 21 - Tekstslide

Een was - twee .....
A
wassen
B
wazen
C
wasen
D
waassen

Slide 22 - Quizvraag

Een bal - twee .....
A
balen
B
baallen
C
ballen

Slide 23 - Quizvraag

Een reis - twee .....
A
Reisen
B
Reizen

Slide 24 - Quizvraag

s wordt vaak z

Als het enkelvoud eindigt op een s, wordt de s vaak een z in het meervoud:
  • een baas - twee bazen
  • een wees - twee wezen
  • een roos - twee rozen

Slide 25 - Tekstslide

Een haas - twee .....
A
hasen
B
hazen
C
hassen
D
haazzen

Slide 26 - Quizvraag

Een zalf - twee .....
A
zalfen
B
zalven

Slide 27 - Quizvraag

f wordt vaak v
 Als het enkelvoud eindigt op een f, wordt de f vaak een v in het meervoud:
  • een landgraaf - twee landgraven
  • een zeef - twee zeven

Slide 28 - Tekstslide

Een stoof - twee .....
A
Stofen
B
Stoven
C
Stoofen
D
Stooven

Slide 29 - Quizvraag

Een accu - twee ....
A
accus
B
accu's
C
accuus

Slide 30 - Quizvraag

Zelfwerktijd: Meervoudsvormen
Studiemeter > 
Lesmateriaal > 
ViaStarttaal Online > 
2F >  
Spelling > 
Meervoudsvormen >
oefening 1 - 3
 
                                                                                                           
  
                          
              








timer
20:00

Slide 31 - Tekstslide

Meervoud op -s​
  • Bij een woord dat eindigt op een -a, -i, -o, -u of -y schrijf je een 's in meervoud
    voorbeelden: taxi's, radio's, baby's

  • Bij een woord dat eindigt op een -e,  é, eau en -ui schrijf je de -s vast aan het woord.
    voorbeelden: etalages, logés, ca
    deaus, games*

Slide 32 - Tekstslide

Meervoud op -s​
  • Bij een afkorting die je ook echt uitspreekt als een afkorting, schrijf je in meervoud een 's

    voorbeeld:
     cd’s, tv’s, bv’s, lp's

Slide 33 - Tekstslide

Een accu - twee ....
A
accus
B
accu's

Slide 34 - Quizvraag

Een race - twee .....
A
races
B
race's

Slide 35 - Quizvraag

Een bikini - twee ....
A
bikinis
B
bikini's

Slide 36 - Quizvraag

Een cadeau - twee ....
A
cadeaus
B
cadeau's

Slide 37 - Quizvraag

Een etui - twee ....
A
etuis
B
etui's

Slide 38 - Quizvraag

Een tv - twee .....
A
tvs
B
tv's

Slide 39 - Quizvraag

Bezits-s: algemene regels

De auto van René - Renés auto
Het haar van Romy - Romy's haar.
De fiets van Kees - Kees' fiets.

Slide 40 - Tekstslide

Bezits-s (van hem/haar) 1v3
S aan de naam vast
Als de slotklank van de naam er geen last van heeft, schrijf je de s er gewoon aan vast:

  • het huis van Henk - Henks huis
  • de tas van Ruud - Ruuds tas
  • de auto van René - Renés auto

Slide 41 - Tekstslide

Bezits-s 2v3
Apostrof + s achter de naam
Als de naam eindigt op een klinker waarvan de klank zou veranderen als je er een s aan vastplakt, gebruik je een apostrof:

  • het boek van Anja - Anja's boek
  • de vriend van Otto - Otto's vriend
  • het haar van Romy - Romy's haar

Slide 42 - Tekstslide

Bezits-s 3v3
Alleen apostrof, geen s
Als de naam eindigt op een s of een andere hoorbare sisklank, zet je alleen een apostrof achter de naam:

  • de fiets van Kees - Kees' fiets
  • het gezicht van Truus - Truus' gezicht
  • het beleid van Fernandez - Fernandez' beleid

Slide 43 - Tekstslide

Het boek van Jilayla - ..... boek
A
Jilayla's
B
Jilaylas
C
Jilaylas'

Slide 44 - Quizvraag

De hand van Lex - ..... hand
A
Lexs
B
Lex's
C
Lex'

Slide 45 - Quizvraag

De fiets van Gill. Dit is ....... fiets.

A
Gills
B
Gill's
C
Gills'

Slide 46 - Quizvraag

De mobiel van Jordy. Dit is ....... mobiel.

A
Jordys
B
Jordys'
C
Jordy's

Slide 47 - Quizvraag

De muziek van Quiéroz - ..... muziek
A
Quiéroz
B
Quiéroz'
C
Quiérozs
D
Quiéroz's

Slide 48 - Quizvraag

Latijnse uitgangen
  • Een neerlandicus - twee neerlandici
  • Een datum - twee data
  • een collega - twee collegae (ook: collega's)

Slide 49 - Tekstslide

Een museum - twee ......
A
museum'en
B
musea
C
museums

Slide 50 - Quizvraag

Een chemicus - twee ......
A
Chemici
B
Chemica
C
Chemicussen

Slide 51 - Quizvraag

Zelfwerktijd: Meervoudsvormen
Studiemeter > 
Lesmateriaal > 
ViaStarttaal Online > 
2F >  
Spelling > 
Meervoudsvormen >
oefening 4 -5 & deeltoets
 
                                                                                                           
  
                          
              








timer
15:00

Slide 52 - Tekstslide

14-02: Terugblik
  • Spelling 2 van 3: Meervoudsvormen.

Slide 53 - Tekstslide

Zelfwerktijd: Meervoudsvormen
Studiemeter > 
Lesmateriaal > 
ViaStarttaal Online > 
2F >  
Spelling > 
Meervoudsvormen >
oefening 1 - 5 & deeltoets
 
                                                                                                           
  
                          
              








timer
15:00

Slide 54 - Tekstslide