H5 Herhaling Vraag en Aanbod H1

Herhaling Vraag en aanbod: 
H1 - De vraag naar producten
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Herhaling Vraag en aanbod: 
H1 - De vraag naar producten

Slide 1 - Tekstslide

V&A H1 par. 1 en 2 Leerdoelen:
  • Je kunt uitleggen welke factoren de individuele vraag beïnvloeden.
  • Je kunt uitleggen wat het verband tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid is en de vraaglijn tekenen.
  • Je kunt uitleggen wat de betalingsbereidheid is.
  • Je kunt het individuele consumentensurplus berekenen en arceren.
  • Je kunt het verband tussen de individuele vraag en collectieve vraag uitleggen
  • Je kunt het collectieve consumentensurplus berekenen en arceren. 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van 2 substitutiegoederen?
A
Benzine en auto
B
Benzine en scooter
C
Auto en scooter
D
Riem en spijkerbroek

Slide 4 - Quizvraag

De vraagfunctie van broodjes zalm bij de Jumbo is:
Qv = -20P + 100.
Bereken de 2 snijpunten van de vraaglijn. Dus waar snijdt de lijn de x-as (bij welke Q) en waar snijdt de lijn de y-as (bij welke P)?

Slide 5 - Open vraag

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de betalingsbereidheid van kopers naar de kroket?
A
€ 5
B
€ 4,80
C
€ 100
D
€ 3

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Stel de prijs voor een kroket is € 2. Bereken het consumentensurplus.

Slide 9 - Open vraag

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een individuele vraaglijn en een collectieve vraaglijn?
A
Een individuele gaat over een groep consumenten, collectieve over 1 consument
B
Een individuele gaat over 1 consument, collectieve over een groep consumenten

Slide 11 - Quizvraag

Check leerdoelen par. 1 en 2?
  • Je kunt uitleggen welke factoren de individuele vraag beïnvloeden.
  • Je kunt uitleggen wat het verband tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid is en de vraaglijn tekenen.
  • Je kunt uitleggen wat de betalingsbereidheid is.
  • Je kunt het individuele consumentensurplus berekenen en arceren.
  • Je kunt het verband tussen de individuele vraag en collectieve vraag uitleggen
  • Je kunt het collectieve consumentensurplus berekenen en arceren. 

Slide 12 - Tekstslide

V&A H1 par. 3 Leerdoelen:
  • Je kunt de prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid berekenen.
  • Je kunt uitleggen wat de prijselasticiteit van de vraag meet.
  • Je kunt het onderscheid tussen een elastische en inelastische vraag uitleggen.
  • Je kunt het effect berekenen/uitleggen van een prijsverandering op de omzet bij een elastische/inelastische vraag

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

De prijs van een draadloze headset daalde een aantal jaar gelden van € 250 naar € 200. De vraag steeg daardoor van 850 naar 1.000 stuks. Bereken de prijselasticiteit van de vraag.

Slide 15 - Open vraag

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

De Ev meet hoe sterk de vraag reageert op een prijsverandering. Is de vraag naar de draadloze headset volkomen inelastisch, inelastisch of elastisch?
A
Volkomen inelastisch
B
Inelastisch
C
Elastisch

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

De prijselasticiteit van ondernemer Laura is -0,4. Zij overweegt om de prijs van haar producten te laten stijgen in de hoop dat daarmee haar omzet omhoog gaat. Heeft zij gelijk? Leg het antwoord uit met behulp van de prijselasticiteit van de vraag.
Dit is een typische toetsvraag bij dit onderwerp!

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Tekstslide

De vraagfunctie is Qv = -2p + 100. Een ondernemer verhoogt de prijs van 20 naar 30.

Vraag 1. Bereken de prijselasticiteit van de vraag.

Vraag 2. Omcirkel de goede antwoorden: De vraag is dus elastisch/inelastisch. Als de ondernemer de prijs verhoogt, stijgt/daalt zijn omzet.

Slide 22 - Open vraag

Antwoord
Vraag: -2 x 20 + 100 = 60 
en daarna:  -2 x 30 + 100 = 40
% verandering vraag = (40 – 60)/60 x 100 = -33,33%
% verandering prijs = (30-20)/20 x 100 = 50%
Prijselasticiteit v/d vraag = -33,33%/50% = -0,67
De vraag is dus elastisch/inelastisch. Als de ondernemer de prijs verhoogt, stijgt/daalt zijn omzet.

Slide 23 - Tekstslide

Check leerdoelen par. 3 ?
  • Je kunt de prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid berekenen.
  • Je kunt uitleggen wat de prijselasticiteit van de vraag meet.
  • Je kunt het onderscheid tussen een elastische en inelastische vraag uitleggen.
  • Je kunt het effect berekenen/uitleggen van een prijsverandering op de omzet bij een elastische/inelastische vraag

Slide 24 - Tekstslide

V&A H1 par. 4 Leerdoelen:

  • Je kunt de inkomenselasticiteit uitrekenen.
  • Je kunt het verschil uitleggen tussen luxe, noodzakelijke en inferieure goederen.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Als het inkomen stijgt van € 1.500 naar € 2.000, stijgt de gevraagde hoeveelheid naar sinaasappelsap met 8%.
Bereken de inkomenselasticiteit.

Slide 27 - Open vraag

Antwoord
De inkomenselasticiteit van de vraag:
% verandering vraag = 8%
% verandering inkomen = (2.000 – 1.500) /1.500 x 100 = 33,33%
Inkomenselasticiteit = 8%/33,33% = 0,24

Slide 28 - Tekstslide

Om wat voor een soort product gaat het in dit voorbeeld bij sinaasappelsap?
A
Inferieur product
B
Noodzakelijk/primair product
C
Luxe product

Slide 29 - Quizvraag