Les 4: economie, balans

Bespreken opdracht vorige les
hoofdstuk 2.3: vraag 1 t/m 6
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
VeehouderijMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Bespreken opdracht vorige les
hoofdstuk 2.3: vraag 1 t/m 6

Slide 1 - Tekstslide

Bedrijfseconomie
De balans

Slide 2 - Tekstslide

timer
1:00
waar denk je aan bij een balans ?

Slide 3 - Woordweb

waarom zou je een balans opstellen ?
timer
0:30

Slide 4 - Open vraag

Slide 5 - Video

de vergoeding die je betaalt voor een lening noemen we rente
de terugbetaling van de lening noemen we aflossing
de aflossingsverplichting van het komende jaar wordt opgenomen onder het kort vreemd vermogen
Een crediteur is een leverancier die we nog moeten betalen. Het product of de dienst is al wel geleverd. 
Een debiteur ontstaat als een klant niet betaalt bij levering van de dienst of goederen. Hij koopt op rekening. De debiteur wordt opgenomen onder de vlottende activa. 
het eigen vermogen is gelijk aan de bezittingen minus de schulden. Het kan dus positief en negatief zijn.

Slide 6 - Tekstslide

Balans
Bezittingen staan links op de balans(wie heeft het geld)
Schulden rechts(wat hebben ze gekocht)

Een balans is constant in beweging. Net als een bedrijf. Elke dag wordt er gekocht en verkocht.  En elk financieel feit moet geregistreerd worden. 

Slide 7 - Tekstslide

Balans
Balans heet een balans omdat links en recht evenveel is.

Hij is in balans

Haal je links iets weg
Moet je rechts ook iets weghalen

Slide 8 - Tekstslide

Bezittingen Balans

Gebouw
Inventaris
Debiteuren (klanten)
Kas
Bank
Voorraad
Schulden balans

Eigen vermogen
Hypotheek
Lening bank
Crediteuren (leverancier)


Slide 9 - Tekstslide

Begrippen in de balans
Inventaris:     de spullen in het bedrijf (bijv.machines)
Debiteuren:   Geld dat je nog krijgt van je klanten 
Kas:                   Geld dat direct naar het bedrijf is overgemaakt
Bank:                Geld dat op je rekening staat
Hypotheek:    Geldlening voor je huis
Crediteuren:  Geld dat je nog moet betalen aan je leveranciers

Slide 10 - Tekstslide

Mutatie in de balans
Stel dit bedrijf(zie balans) haalt 1.000 
euro van het contant geld(KAS) en boekt 
dit over naar de bankrekening (bank)

Dan wordt bank 26.000 + 1.000 = 27.000
Dan wordt kas 2.000 - 1.000 = 1.000
Debet(bezit) blijft hetzelfde dus in balans

Slide 11 - Tekstslide

Hoe noemen we de rechterzijde van de balans ?
timer
1:00
A
Liquide middelen
B
Passiva
C
Debet
D
Activa

Slide 12 - Quizvraag

Welke stelling over het Eigen Vermogen is juist ?
A
is altijd positief
B
staat aan de debetzijde van de balans
C
bezittingen min de schulden
D
wijzigt niet

Slide 13 - Quizvraag

Onder welke balanspost zetten we de debiteuren
A
Vaste activa
B
Eigen Vermogen
C
Liquide middelen
D
Vlottende activa

Slide 14 - Quizvraag

Welke van de onderstaande balansposten valt onder vaste activa ?
A
een pand
B
voorraden
C
een tegoed bij de bank
D
debiteuren

Slide 15 - Quizvraag

welke stelling klopt niet ?
A
een balans is altijd in evenwicht
B
een balans is een momentopname
C
heeft een debetzijde en een creditzijde
D
wordt altijd opgemaakt op 31 december

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een debiteur ?
A
Iemand waar we nog geld van krijgen
B
Een schuldeiser
C
Iemand aan wie we nog geld moeten betalen
D
Iemand die een lening heeft verstrekt

Slide 17 - Quizvraag

Wat staat er aan de debetzijde van de balans
A
Het Eigen Vermogen
B
De schulden
C
De bezittingen
D
Crediteuren

Slide 18 - Quizvraag

Voor de volgende les:
maken H 1.1 t/m H 1.3 van de reader

Slide 19 - Tekstslide