Herhaling H5 Basis

Herhaling H5
- Je doet serieus mee.
- Je gebruikt normale namen.
- Je doet de hele les mee. 
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhaling H5
- Je doet serieus mee.
- Je gebruikt normale namen.
- Je doet de hele les mee. 

Slide 1 - Tekstslide

Paragraaf 5.1
Produceren is het maken van goederen of het leveren van diensten. Als je van staal een fiets maakt, maak je een product. De reparatie van een fiets noem je een dienst. We maken onderscheid in formele- en informele productie
Tijdens het produceren maken we gebruik van de 4 productiefactoren KANO.  Bedrijven werken samen aan producten in de bedrijfskolom, waar ze ieder waarde toevoegen. De productie kan kapitaal- of arbeidsintensief zijn. Via mechanisatie, automatisering en technologische ontwikkelingen hopen we de productie makkelijker te laten verlopen.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Paragraaf 5.4
Arbeidsproductvititeit is de hoeveelheid producten die een werknemer in een bepaalde tijd maakt. De arbeidsproductiviteit kan verhoogt worden via arbeidsverdeling, technologische ontwikkelingen en scholing.
Als de productie toeneemt, neemt de werkgelegenheid toe want er komen meer banen. Met het inkomen dat met de extra banen wordt verdiend, kunnen mensen meer goederen en diensten verkopen. Dit noem je maatschappelijke opbrengsten. Extra productie betekent niet alleen maar voordelen voor onze samenleving. Meer productie betekent namelijk meer milieuschade. De kosten hiervoor moeten wij betalen met zijn allen; dit noem je maatschappelijke kosten.

Slide 5 - Tekstslide

I: Het bakken van een cake is geen voorbeeld van produceren.
II: Produceren is het repareren van een fiets.
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
Beide zijn juist
D
Beide zijn onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Alle middelen die je nodig hebt om te produceren, noem je productiefactoren. Welke vier zijn er?

Slide 7 - Woordweb

Wat is het verschil tussen kapitaal- en arbeidsintensieve productie?

Slide 8 - Open vraag

Een computerwinkel verkoopt één laptop voor € 540 . De laptop heeft een inkoopprijs van € 150. Op één dag verkoopt de computerwinkel 15 laptops. De bedrijfskosten van deze winkel zijn € 2.000.
Bereken het nettoresultaat en geef aan of dit positief of negatief is.

Slide 9 - Open vraag

De inkoopprijs van een product is € 60. De brutowinstmarge is 34%. De btw is 21%. Bereken de consumentenprijs.

Slide 10 - Open vraag

Op postzegels zit 9% btw.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Arbeidsproductiviteit is de hoeveelheid producten die een werknemer in een bepaalde tijd maakt. Hoe kan dit verhoogt worden?

Slide 12 - Woordweb

Maatschappelijke opbrengsten zorgen voor meer maatschappelijke kosten. Hoe werkt dit?

Slide 13 - Open vraag