SO Hfd. 6 Elektriciteit §1 t/m §6

Een stroomkring is .......
A
Dat er stroom kan lopen van - naar +
B
Dat er stroom kan lopen van x naar y
C
Een gesloten kring waarin stroom kan lopen van y naar x
D
Dat er stroom kan lopen van + naar -
1 / 70
volgende
Slide 1: Quizvraag
naskVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

In deze les zitten 70 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Een stroomkring is .......
A
Dat er stroom kan lopen van - naar +
B
Dat er stroom kan lopen van x naar y
C
Een gesloten kring waarin stroom kan lopen van y naar x
D
Dat er stroom kan lopen van + naar -

Slide 1 - Quizvraag

Is dit een serie of een parallel schakeling?
A
Serie
B
Parallel

Slide 2 - Quizvraag

Is dit een serie of een parallel schakeling?
A
Serie
B
Parallel

Slide 3 - Quizvraag

6 batterijen in serie leveren een spanning van ...
A
6 + 1,5 V = 7,5 Volt
B
6 X 1,5V = 9 Volt
C
3 X 1,5V = 4,5 Volt
D
3 + 1,5V = 4,5 Volt

Slide 4 - Quizvraag

In de afbeelding zijn 3 dezelfde lampjes aangesloten op een
batterij van 4,5 Volt.
Welke stelling is juist?
A
Alle lampjes branden even fel
B
Het rechter lampje brandt het felst.
C
Het rechter lampje brand het zwakst.
D
Kan je niet weten omdat de stroomsterkte niet gegeven is.

Slide 5 - Quizvraag

Welk lampje brandt het minst fel?
A
Lampje A in schakelin I
B
Lampje B in schakelin I
C
Lampje A in schakelin II
D
Lampje B in schakelin II

Slide 6 - Quizvraag

Welk van onderstaande stof is een geleider?
A
rubber
B
hout
C
lood
D
wol

Slide 7 - Quizvraag

Welke waarde geeft de voltmeter aan?
A
1,2V
B
6V
C
12V

Slide 8 - Quizvraag

Is deze voltmeter correct aangesloten?
laatste dia
A
ja
B
nee

Slide 9 - Quizvraag

Hoeveel Ampére
geeft deze
ampéremeter aan.
A
0,027 A
B
0,27 A
C
2,7 A
D
27A

Slide 10 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding goed en beantwoord de vraag.

Welk genummerd onderdeel geeft de amperemeter aan?
A
Nummer 2
B
Nummer 3
C
Nummer 4
D
Dat kun je niet weten

Slide 11 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding goed en beantwoord de vraag.

Welk genummerd onderdeel geeft de voltmeter aan?
A
Nummer 2
B
Nummer 3
C
Nummer 4
D
Dat kun je niet weten

Slide 12 - Quizvraag

Welk van onderstaande stof is een isolator?
A
zilver
B
papier
C
goud
D
koolstof

Slide 13 - Quizvraag

Vul het ontbrekende woord in:
Met een ........... kun me een stroomkring op een nette manier onderbreken!
A
lampje
B
batterij
C
snoer
D
schakelaar

Slide 14 - Quizvraag

Vul het ontbrekende woord in:
Een ......... is een bron die elektrische energie levert!!!
A
voltmeter
B
spanningsbron
C
amperemeter
D
lamp

Slide 15 - Quizvraag


Welke schakeling zie je hier?
A
Parallel
B
Serie

Slide 16 - Quizvraag

Een serieschakeling is een .....
A
schakeling met vertakkingen
B
schakeling zonder vertakkingen

Slide 17 - Quizvraag

Een parallelschakeling is een ....
A
schakeling met vertakkingen
B
schakeling zonder vertakkingen

Slide 18 - Quizvraag

Wat voor schakeling zie je hier?
A
Serieschakeling
B
Parallelschakeling

Slide 19 - Quizvraag

Wat is GEEN voorbeeld van een spanningsbron?
A
Batterij
B
Lamp
C
Accu
D
Stopcontact

Slide 20 - Quizvraag

In welke eenheid wordt spanning gemeten?
A
Ampère
B
Stroom
C
Aapjes
D
Volt

Slide 21 - Quizvraag

In welke eenheid wordt stroom gemeten?
A
Ampère
B
Spanning
C
Aapjes
D
Volt

Slide 22 - Quizvraag

Vul het ontbrekende woord in:
In een batterij wordt ......... energie omgezet in elektrische energie!
A
chemische
B
bewegings
C
elektroden
D
elektrolyt

Slide 23 - Quizvraag

De spanning van het lichtnet is .......
A
U= 12 V
B
U= 230 V
C
U= 9 V
D
U = 1,5 V

Slide 24 - Quizvraag

De spanning van een penlite batterij is ......
A
U= 230 V
B
U= 1,5 V
C
U=9 V
D
U=12 V

Slide 25 - Quizvraag

Welke energievorm gebruiken we bij informatie overdracht?
A
Licht
B
Elektromagnetische straling
C
Elektrische energie
D
Geluid

Slide 26 - Quizvraag

Om schakelingen te verduidelijken worden er overzichtelijke tekeningen gemaakt. Hoe noem je zo'n overzichtelijke tekening?
A
serieschema
B
parallelschema
C
schakelschema

Slide 27 - Quizvraag

Een generator is aangesloten op de bestaande huisinstallatie.
Welke grootheid moet bij de generator en de huisinstallatie even groot zijn?
A
De spanning
B
De stroomsterkte
C
Het vermogen
D
kilowattuur

Slide 28 - Quizvraag

Uit hoeveel groepen bestaat een huisinstallatie?
A
1 groep
B
meerdere groepen

Slide 29 - Quizvraag

omrekenen van ampere.
10mA = ......... A
A
10000A
B
0,10 A
C
0,01 A
D
100A

Slide 30 - Quizvraag

Omrekenen van ampere
7,289A.................mA
A
728900mA
B
7289 mA
C
0,7289mA
D
72,89mA

Slide 31 - Quizvraag

De apparaten in een groep van de huisinstallatie zijn ...
A
Serie-geschakeld
B
Gemengde geschakeld
C
Parallel geschakeld

Slide 32 - Quizvraag

Een huisinstallatie bestaat uit meerdere groepen.
Waarmee is elke groep beveiligd?
A
overbelasting
B
energiemeter
C
zekeringen
D
kortsluiting

Slide 33 - Quizvraag

De maximale stroomsterkte in een groep in de huisinstallatie is...
A
30 mA
B
230 V
C
0,30 mA
D
16 A

Slide 34 - Quizvraag

Een KWh-meter meet
A
De elektrische energie verbruikt in huis
B
De power die verbruikt is in het huis
C
ohm-meter
D
Ampèremeter

Slide 35 - Quizvraag

Welk veiligheidsmechanisme grijpt in als er te veel apparaten op één groep zijn aangesloten?
A
Zekering
B
Aardedraad
C
Aardlekschakelaar
D
kWh-meter

Slide 36 - Quizvraag

Aan het begin van het jaar was de stand van de kWh-meter 15000 kWh aan het einde van het Jaar 19600 kWh. Hoeveel heeft het gezin moeten betalen aan elektrische energie?
1 kWh is 25 cent.
A
4600 euro
B
1150 euro
C
2300 euro
D
18400 euro

Slide 37 - Quizvraag

Emma heeft foto’s gemaakt van de kilowatt-uur-meter in de meterkast.
De linker foto geeft de meterstand aan op het begin van de maand. 123567
De rechter foto geeft de stand aan op het einde van de maand. 127837
Hoeveel energie is er die maand bij Emma thuis verbruikt?
A
251 404 kWh
B
25 140,4 kWh
C
4270 kWh
D
427 kWh

Slide 38 - Quizvraag

Kortsluiting, overbelasting of lekstroom?
A
Kortsluiting
B
Overbelasting
C
lekstroom

Slide 39 - Quizvraag

Kortsluiting, lekstroom of overbelasting?
A
Kortsluiting
B
Overbelasting
C
lekstroom

Slide 40 - Quizvraag

De aardleiding (aardedraad).....
A
schakelt de stroom uit bij een lekstroom
B
voert een lekstroom af naar de aarde
C
zet een apparaat uit bij een lekstroom
D
voert een lekstroom toe naar de randaarde

Slide 41 - Quizvraag

Welk probleem is er ontstaan in de schakeling van de afbeelding?
A
Overbelasting
B
Lekstroom
C
Kortsluiting
D
Overspanning

Slide 42 - Quizvraag

Door een lekstroom kan de elektriciteitsfactuur behoorlijk oplopen.
A
waar
B
niet waar

Slide 43 - Quizvraag

Welk elektrisch probleem is hier afgebeeld?
A
Overbelasting
B
Kortsluiting
C
Lekstroom
D
Voltbrug

Slide 44 - Quizvraag

Het kan gebeuren dat je een apparaat aanraakt en een schok krijgt. Hoe wordt deze stroom genoemd?
A
aardstroom
B
Lichaamsstroom
C
aardleiding
D
Lekstroom

Slide 45 - Quizvraag

Welk probleem wordt hier omschreven:

Doordat er te veel apparaten tegelijk aanstaan, valt de elektriciteit uit.
A
Lekstroom
B
Overbelasting
C
Kortsluiting
D
Aardsluiting

Slide 46 - Quizvraag

Welke elektrische beveiliging
heeft dit nachtlampje
volgens het typeplaatje?
A
aardlekschakelaar
B
dubbele isolatie
C
randaarde
D
groepszekering

Slide 47 - Quizvraag

Hoe wordt een extra draad genoemd die de metalen buitenkant rechtstreeks verbindt met de aarde?
A
Aardlekschakelaar
B
Zekering
C
Aardleiding
D
lekstroom

Slide 48 - Quizvraag

De aardlekschakelaar beschermt:
A
Het huis
B
De mens

Slide 49 - Quizvraag

Waar of niet waar: bij kortsluiting sluit de aardlekschakelaar de stroom af.
A
waar
B
niet waar

Slide 50 - Quizvraag

Bij kortsluiting wordt de stroom afgesloten door
A
meneer van Zelst
B
zekering
C
aardlekschakelaar
D
aarderail

Slide 51 - Quizvraag

Bij een lekstroom wordt de stroom onderbroken door
A
de aardleiding
B
zekering
C
aardlekschakelaar
D
randaarde

Slide 52 - Quizvraag

Welk van onderstaande formule's gebruik je om het vermogen van een elektrisch apparaat te berekenen
A
P=Et
B
P=tE
C
P=Et
D
P=UIR

Slide 53 - Quizvraag

Wat is de eenheid van elektrisch vermogen
A
Wat
B
Watt
C
volt
D
Energie

Slide 54 - Quizvraag

Het symbool voor de EENHEID van (elektrisch)vermogen is....?
A
V
B
P
C
W
D
J

Slide 55 - Quizvraag

Wat is het symbool voor (elektrisch)vermogen
A
U
B
I
C
P
D
R

Slide 56 - Quizvraag

Bereken het energieverbruik in KWh van een computer (600 W) die 2,5 uur gebruikt wordt.
A
15000 KWh
B
1,5 KWh
C
15000wh
D
150 Wh

Slide 57 - Quizvraag

Wat zijn de twee eenheden van energie?
A
Watt (W)en Joule (J)
B
Joule (J) en kiloWatt (kW)
C
Joule (J) en Kilowattuur (kWh)
D
Watt en Seconden (s)

Slide 58 - Quizvraag

Welke formule is fout?
A
E=Pxt
B
P=E/t
C
t=E/P
D
t=P/E

Slide 59 - Quizvraag

Een WIFI-ontvanger van 3 W staat heel jaar aan. Bereken de gebruikte energie in kWh
A
0,003kWh
B
0,003 x365
C
0,003 x 365x24
D
0,003 x 365x24x3600

Slide 60 - Quizvraag

Reken om: 1500 W=...kW
A
1500000kW
B
1,5kW
C
15kW
D
150000kW

Slide 61 - Quizvraag

reken om: 0,5W=... kW
A
500kW
B
0,0005kW
C
0,005kW
D
500kW

Slide 62 - Quizvraag

Reken om: 1,2 kW=...W
A
120W
B
0,0012W
C
1200W
D
0,012W

Slide 63 - Quizvraag

reken om: 0,05kW=... W
A
500W
B
0,0005W
C
0,00005W
D
50W

Slide 64 - Quizvraag

Je fietst 50 s op een elektrische fiets. De fiets levert een vermogen van 250W. Bereken de gebruikte energie in J.
A
5J
B
0,2J
C
12500J
D
125kWh

Slide 65 - Quizvraag

Een oven van 3kW heeft in totaal 1,5 kWh energie gebruikt. Bereken hoelang de oven aan heeft gestaan
A
0,5 uur
B
1 uur
C
2 uur
D
4,5 uur

Slide 66 - Quizvraag

1 kWh komt overeen met ... J
A
3,6 J
B
3600 J
C
1000 J
D
3,6 MJ

Slide 67 - Quizvraag

Reken om: 57 V=... V
μ
A
0,0057 V
B
0,057 V
C
0,000057 V
D
57000000 V

Slide 68 - Quizvraag

Een ECG is een......
A
Hersenfunctie onderzoek
B
Hartfunctieonderzoek
C
Longfunctieonderzoek
D
Weefselonderzoek

Slide 69 - Quizvraag

Een EEG is een......
A
Hersenfunctie onderzoek
B
Hartfunctieonderzoek
C
Longfunctieonderzoek
D
Weefselonderzoek

Slide 70 - Quizvraag