6.1 en 6.2

6.1 en 6.2
Wat is een soort? 
Hoe werken soortnamen?
Wie is verwant aan wie.
Hoe meet je populatiegrootte?
Wat beïnvloedt populatiegrootte?
Wat is de draagkracht van een gebied?
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

6.1 en 6.2
Wat is een soort? 
Hoe werken soortnamen?
Wie is verwant aan wie.
Hoe meet je populatiegrootte?
Wat beïnvloedt populatiegrootte?
Wat is de draagkracht van een gebied?

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

wanneer is een soort een soort?
A
Wanneer individuen binnen een soort er het zelfde uit zien.
B
Wanneer individuen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen
C
Wanneer individuen nakomelingen kunnen krijgen
D
Geeeeeeen idee

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Tekstslide

Het tweede deel van de wetenschappelijke naam is de soortnaam
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Twee olifanten hebben als wetenschappelijke namen: Loxodonta africana en Elephas maximus. Behoren deze tot dezelfde soort? En tot hetzelfde geslacht?
A
Wel dezelfde soort, niet hetzelfde geslacht.
B
Wel dezelfde soort, ook hetzelfde geslacht.
C
Niet dezelfde soort, niet hetzelfde geslacht.
D
Niet dezelfde soort, wel hetzelfde geslacht.

Slide 6 - Quizvraag

Twee vogels hebben de volgende wetanschappelijke naam: Gallus domesticus en Passer domesticus. Behoren deze tot dezelfde soort? En tot hetzelfde geslacht?
A
Wel dezelfde soort, niet hetzelfde geslacht.
B
Wel dezelfde soort, ook hetzelfde geslacht.
C
Niet dezelfde soort, niet hetzelfde geslacht.
D
Niet dezelfde soort, wel hetzelfde geslacht.

Slide 7 - Quizvraag

Uitleg bij vorige vraag
Wanneer de geslachtsnaam (1e naam) verschillend is, dan kunnen twee organismen al niet meer tot dezelfde soort behoren. De organismen uit de vorige vraag waren de tamme kip en de huismus. Beide domesticus (latijn voor 'in of rond het huis') maar verder heel verschillend!

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Horen alle graskarpers in een vijver tot één populatie? En horen alle graskarpers in Nijverdal tot één populatie?
A
In een vijver wel, in Nijverdal niet
B
In een vijver niet, in Nijverdal wel
C
Beide wel
D
Beide niet

Slide 11 - Quizvraag

In mijn achtertuin groeien de grassen 'Carex pendula' en 'Carex flacca'. Behoren deze tot dezelfde populatie?
A
Ja, want ze leven in hetzelfde gebied
B
Nee, het gebied is te klein voor een populatie
C
Ja, want het zijn beide grassen
D
Nee, want ze behoren niet tot dezelfde soort

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

De populatie dichtheid van een bepaalde soort staat in de vorige slide. Welke soort kan dat zijn?

Slide 14 - Open vraag

Slide 15 - Tekstslide

2

Slide 16 - Video

00:09
Wanneer je evenveel damherten afschiet als er geboren worden, blijft dan de populatie even groot?
A
Ja, want je haalt er net zoveel weg als er bij komen
B
Nee, want er gaan ook herten dood door andere oorzaken
C
Nee, want er kunnen uit andere gebieden herten bij komen
D
Nee want er kunnen herten verhuizen naar een ander gebied

Slide 17 - Quizvraag

01:17
Klopt dat, wat die man zegt, dat er 'te veel' een mening is en geen feit? Leg uit.

Slide 18 - Open vraag

gezonde populatie
Voldoende genetische diversiteit is belangrijk Waarom?
Inteelt: weinig genetische diversiteit
Versnippering,
natuur beheer (natura 2000)  ontsnippering, herintroductie

Slide 19 - Tekstslide

Ontsnippering
De maatregelen voor het verbinden van natuurgebieden  is niet voor elke soort hetzelfde. Misschien herken je één of meer van de verbindingen hiernaast?

Een ecoduct (rechtsboven) werkt bijv. prima voor herten om een weg over te steken, maar amfibiën die het water willen bereiken om voort te planten, hebben er niks aan. Voor hen is een tunnel onder de weg door waar daglicht in schijnt nodig (rechtsonder). Dassen hebben weer een ander soort tunnel nodig (linksboven). Voor vissen kunnen vistrappen worden aangelegd waardoor ze toch om een obstakel heen kunnen (linksonder).

Slide 20 - Tekstslide

vangen-merken-terugvangen
  1. vang en merk een deel van de populatie
  2. geef dieren tijd om zich opnieuw te verdelen
  3. vang een deel van de populatie en tel de gemerkte dieren

aanname:
verhouding gemerkt/ongememerkt is bij de 2e vangst gelijk aan de verhouding in de totale populatie

Slide 21 - Tekstslide

Voorbeeld: N = (n1 x n2) / n3
Een ecoloog wil het aantal konijnen in een bepaald afgeschermd natuurgebied gaan bepalen. Hiervoor gebruikt hij de methode van vangen, merken en terugvangen.


Bij de eerste vangst vangt de ecoloog in totaal 44 konijnen, die vervolgens een ring om de poten krijgen. Deze konijnen worden weer losgelaten. Een week later vangt hij opnieuw konijnen. Dit keer 34 stuks, waarvan er 4 een ring om de poten hebben.
Bereken de grootte van de konijnenpopulatie.

Slide 22 - Tekstslide

Bij de eerste vangst vangt de ecoloog in totaal 44 konijnen, die vervolgens een ring om de poten krijgen. Deze konijnen worden weer losgelaten. Een week later vangt hij opnieuw konijnen. Dit keer 34 stuks, waarvan er 4 een ring om de poten hebben.
Bereken de grootte van de konijnenpopulatie.

Slide 23 - Open vraag