Woordsoorten

Deze les
Nakijken huiswerk (opdracht 8)

Zelfstandig oefenen woordsoorten

Fictie (uitleg + aantekeningen)
ter voorbereiding op het Project Thriller

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Deze les
Nakijken huiswerk (opdracht 8)

Zelfstandig oefenen woordsoorten

Fictie (uitleg + aantekeningen)
ter voorbereiding op het Project Thriller

Slide 1 - Tekstslide

Nakijken opdracht 8
Grammatica blok 1 
Pagina 23

Slide 2 - Tekstslide

1. betrekkelijk vnw
het voedsel                 dat

Slide 3 - Tekstslide

1. betrekkelijk vnw
2. kww
1. het voedsel                 dat
2. is--> zijn (zwabbels), ondewerp = iets? Ja, zinvol (bnw)

Slide 4 - Tekstslide

1. betrekkelijk vnw
2. kww


3. persoonlijk vnw
1. het voedsel                 dat
2. is--> zijn (zwabbels), ondewerp = iets? Ja, zinvol (bnw)
3. verwijst naar: het voedsel

Slide 5 - Tekstslide

1. betrekkelijk vnw
2. kww


3. persoonlijk vnw
4. hww

1. het voedsel                 dat
2. is--> zijn (zwabbels), ondewerp = iets? Ja, zinvol (bnw)
3. verwijst naar: het voedsel
4. blijft liggen

Slide 6 - Tekstslide

1. betrekkelijk vnw
2. kww


3. persoonlijk vnw
4. hww
5. aanwijzend vnw


1. het voedsel                 dat
2. is--> zijn (zwabbels), ondewerp = iets? Ja, zinvol (bnw)
3. verwijst naar: het voedsel
4. blijft liggen
5. dat oprapen

Slide 7 - Tekstslide

1. betrekkelijk vnw
2. kww


3. persoonlijk vnw
4. hww
5. aanwijzend vnw
6. zelfstandig naamwoord


1. het voedsel                 dat
2. is--> zijn (zwabbels), ondewerp = iets? Ja, zinvol (bnw)
3. verwijst naar: het voedsel
4. blijft liggen
5. dat oprapen
6. de, het of een, ding

Slide 8 - Tekstslide


1. betrekkelijk vnw
2. kww

3. persoonlijk vnw
4. hww
5. aanwijzend vnw
6. zelfstandig naamwoord
7. kww



1. het voedsel                 dat
2. is--> zijn (zwabbels), ondewerp = iets? Ja, zinvol (bnw)

3. verwijst naar: het voedsel
4. blijft liggen
5. dat oprapen
6. de, het of een, ding
7. wordt ziek (ZWaBBeLS), onderwerp = iets? Ja, ziek (bnw)

Slide 9 - Tekstslide

8. lidwoord

Slide 10 - Tekstslide

8. lidwoord
9. voorzetsel

'kastwoordje'

Slide 11 - Tekstslide

8. lidwoord
9. voorzetsel
10. bezittelijk vnw

'kastwoordje'
geeft bezit aan 'onze'

Slide 12 - Tekstslide

8. lidwoord
9. voorzetsel
10. bezittelijk vnw
11. bijvoeglijk naamwoord

'kastwoordje'
geeft bezit aan 'onze'
vochtige mond

Slide 13 - Tekstslide

8. lidwoord
9. voorzetsel
10. bezittelijk vnw
11. bijvoeglijk naamwoord
12. onderschikkend voegwoord

9. 'kastwoordje'
10. geeft bezit aan 'onze'
11. vochtige mond
12. voegt twee zinnen samen

Slide 14 - Tekstslide

8. lidwoord
9. voorzetsel
10. bezittelijk vnw
11. bijvoeglijk naamwoord
12. onderschikkend voegwoord
13. onbepaald voornaamwoord

9. 'kastwoordje'
10. geeft bezit aan 'onze'
11. vochtige mond
12. voegt twee zinnen samen
13. wat yoghurt (verwijst niet duidelijk naar iets)

Slide 15 - Tekstslide

8. lidwoord
9. voorzetsel
10. bezittelijk vnw
11. bijvoeglijk naamwoord
12. onderschikkend voegwoord
13. onbepaald voornaamwoord

14. bijwoord

9. 'kastwoordje'
10. geeft bezit aan 'onze'
11. vochtige mond
12. voegt twee zinnen samen
13. wat yoghurt (verwijst niet duidelijk naar iets)
14. zegt wat over het werkwoord krijgen

Slide 16 - Tekstslide

15. onbepaald hooftelwoord
15. hoeveelheid, maar je weet niet precies hoeveel

Slide 17 - Tekstslide

15. onbepaald hooftelwoord

16. nevenschikkend voegwoord
15. hoeveelheid, maar je weet niet precies hoeveel
16. hz + hz

Slide 18 - Tekstslide

15. onbepaald hooftelwoord

16. nevenschikkend voegwoord
17. aanwijzend voornaamwoord
15. hoeveelheid, maar je weet niet precies hoeveel
16. hz + hz

17 die beestjes

Slide 19 - Tekstslide

15. onbepaald hooftelwoord

16. nevenschikkend voegwoord
17. aanwijzend voornaamwoord
18. wederkerend voornaamwoord
15. hoeveelheid, maar je weet niet precies hoeveel
16. hz + hz

17 die beestjes
18. hij bevindt zich, ik vergis me, wij schamen ons

Slide 20 - Tekstslide

15. onbepaald hooftelwoord

16. nevenschikkend voegwoord
17. aanwijzend voornaamwoord
18. wederkerend voornaamwoord
19. nevenschikkend voegwoord
15. hoeveelheid, maar je weet niet precies hoeveel
16. hz + hz

17 die beestjes
18. hij bevindt zich, ik vergis me, wij schamen ons

19. hz + hz

Slide 21 - Tekstslide

20. zelfstandig werkwoord
20. betekenis/handeling

Slide 22 - Tekstslide

20. zelfstandig werkwoord
21. vragend voornaamwoord
20. betekenis/handeling
21. wat is nu een handige tactiek?

Slide 23 - Tekstslide

Oefenen door!
www.cambiumned.nl
              oefenen
              grammatica
              woordsoorten (oefen met de moeilijkste woordsoorten)

Slide 24 - Tekstslide

Met welke woordsoort wil je vooral nog oefenen/uitleg?

Slide 25 - Open vraag

Fictie
(herhaling)
= verzonnen

realistisch of niet-realistisch
waargebeurd of niet-waargebeurd


non-fictie = helemaal niks verzonnen
(altijd waargebeurd dus)

Slide 26 - Tekstslide

Genres

thriller

fantasy

dystopie

ontwikkelingsroman

psychologische roman


reisverhaal




spannend, hoofdpersoon komt in levensbedreigende situatie

fantasiewezens, fantasiewereld

toekomst, onleefbare wereld

van jong naar volwassen

nadruk op gedachte- en gevoelsleven hoofdpersoon (waarom doet iemand iets?)

hoofdpersoon doet verslag van een reis 

Slide 27 - Tekstslide

Allemaal FICTIE! --> Fictie en/of non-fictie?

thriller

fantasy

dystopie

ontwikkelingsroman

psychologische roman


reisverhaal




spannend, hoofdpersoon komt in levensbedreigende situatie

fantasiewezens, fantasiewereld

toekomst, onleefbare wereld

van jong naar volwassen

nadruk op gedachte- en gevoelsleven hoofdpersoon (waarom doet iemand iets?)

hoofdpersoon doet verslag van een reis 

Slide 28 - Tekstslide

Huiswerk
Lezen: (p. 108/109) Personages en karakterontwikkeling

Slide 29 - Tekstslide