Winst of Verlies

Wat gaan we vandaag doen?

  • Herhaling hoofdstuk 6 paragraaf 1
  • Herhaling hoofdstuk 6 paragraaf 3
  • Wat hebben we geleerd deze les? 
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Wat gaan we vandaag doen?

  • Herhaling hoofdstuk 6 paragraaf 1
  • Herhaling hoofdstuk 6 paragraaf 3
  • Wat hebben we geleerd deze les? 

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Aan het eind van de les weten jullie hoe je de brutowinst en nettowinst moet uitrekenen
  • Aan het eind van de les kunnen jullie aangeven wat het verschil is tussen een verkoopprijs en een consumentenprijs
  • Aan het eind van de les weten jullie hoe je een verkoopprijs en een consumentenprijs moet uitrekenen. 

Slide 2 - Tekstslide

Welke productiefactoren heb je nodig om te produceren?

Slide 3 - Open vraag

6.1 Hoe wordt er geproduceerd
  • Kapitaal
  • Arbeid
  • Natuur
  • Ondernemerschap
Kapitaal:
alle kapitaalgoederen waarin je geld investeert en die je langere tijd bij de productie gebruikt, zoals machines, gebouwen en voertuigen.
Arbeid:
de lichamelijke en geestelijke inspanningen die de mensen bij de productie leveren
Natuur:
Alles wat de natuur levert. Bijvoorbeeld de grond zelf, grondstoffen, aardolie en aardgas
Ondernemerschap:
de activiteiten van de ondernemer, die het productieproces organiseert en leidt.

Slide 4 - Tekstslide

6.1 Hoe wordt er geproduceerd (deel 1)
Kapitaal
Arbeid
Natuur
Ondernemerschap
VERGOEDING
  • huur, rente
  • loon
  • pacht
  • winst

Slide 5 - Tekstslide


Wat is het verschil tussen arbeidsintensief en kapitaalintensief?

  • Arbeidsintensief is als de productie voornamelijk tot stand komt door menselijke arbeid.
  • Kapitaalintensief is als er bij de productie naar verhouding meer gebruik wordt gemaakt kapitaalgoederen dan arbeid. 

Slide 6 - Tekstslide

Hoe bereken je de afschrijving?

Slide 7 - Open vraag

Afschrijving:
De jaarlijkse waardevermindering van kapitaalgoederen

Afschrijving per jaar =

(aanschafwaarde -restwaarde)

        aantal gebruiksjaren  

Slide 8 - Tekstslide

Wat betekent toegevoegd waarde?

  • De extra waarde van een product die ontstaat doordat een bedrijf het product bewerkt

Slide 9 - Tekstslide



Uitleg paragraaf 3

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Van omzet naar nettoresultaat

-Afzet:  aantal verkochte producten

-Omzet:  geld dat binnenkomt uit de verkoop 

WINSTBEREKENING:

  • Afzet  x verkoopprijs  =            Omzet
  • Afzet x inkoopprijs  =                Inkoopwaarde -
  •                                                              BRUTOWINST
  • (huurpand, elektriciteit,          Bedrijfskosten -
  • personeelskosten)  =               NETTOWINST

                                                            





Slide 12 - Tekstslide

bedrijfskosten
  • Alle kosten die een ondernemer maakt om zijn bedrijf te runnen.

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeldsom

Van een kledingwinkel zijn over 2018 de volgende gegevens bekend:

-afzet 3000 stuks.
-Gemiddelde inkoopprijs per stuk is € 35,-
-Gemiddelde verkoopprijs per stuk is € 75,-
-Loonkosten waren € 30.000,-
-Overige kosten € 25.000


Vraag:

Bereken de bruto- en nettowinst!







timer
4:00

Slide 14 - Tekstslide

UITWERKING

  • 3000 x 75,-          =  € 225.000,- 
  • 3000 x 35,-          =  € 105.000,-     -
  • BRUTOWINST     =  € 120.000,- 
  • Bedrijfskosten  =  €   55.000,-      -
  • NETTOWINST     =  €   65.000,-

Slide 15 - Tekstslide

brutowinstmarge
Inkoopprijs + brutowinstmarge = verkoopprijs
Brutowinst per product:
  • verkoopprijs - inkoopprijs

Brutowinstmarge: 
  • Dit is de brutowinst uitgedrukt als percentage van de inkoopprijs

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeldsom
Stel de inkoopprijs van een big mac is € 2,00.  De brutowinstmarge is 70%. 

Bereken de verkoopprijs van de bigmac.
timer
2:00

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Welke btw-tarieven zijn er?

Slide 19 - Open vraag

Consumentenprijs

verkoopprijs + btw = consumentenprijs

100%                + 21% = 121%


De consumentenprijs is de prijs die jij betaalt voor een product in de winkel.

Slide 20 - Tekstslide

Van verkoopprijs naar consumentenprijs
De verkoopprijs van een iphone  is € 1100,00.
De btw is 21%.

De consumentenprijs (wat betaal je in de winkel):
€1100,00 : 100 x 21 en dat tel je bij de €1100,00 op OF €1100,00 : 100 x 121

  • € 1100,00 : 100 x 121 = € 1.331,00
  • € 1100,00 + € 231,00 = € 1.331,00

Slide 21 - Tekstslide

Van inkoopprijs tot consumentenprijs

Inkoopprijs + brutowinstmarge = verkoopprijs


verkoopprijs + btw = consumentenprijs



Slide 22 - Tekstslide

Consumentenprijs

Inkoopprijs                               100%
Brutowinstmarge                          +
Verkoopprijs (excl. BTW)

Verkoopprijs                            100%
BTW                                                     +
Consumentenprijs
Winst berekenen

Omzet (verkoopprijs x afzet)
Totale inkoopwaarde                    -
Brutowinst
Bedrijfskosten                                 -
Netto resultaat
(winst of verlies)

Slide 23 - Tekstslide



Wat hebben we geleerd?

Slide 24 - Tekstslide

Hoe bereken je de brutowinst en nettowinst?

Slide 25 - Open vraag

Van omzet naar nettoresultaat


WINSTBEREKENING:

  • Afzet  x verkoopprijs  =            Omzet
  • Afzet x inkoopprijs  =                Inkoopwaarde -
  •                                                              BRUTOWINST
  • (huurpand, elektriciteit,          Bedrijfskosten -
  • personeelskosten)  =               NETTOWINST

                                                            





Slide 26 - Tekstslide



Wat is het verschil tussen een verkoopprijs en een consumentenprijs?

  • De verkooprijs is zonder btw en de consumentenprijs is inclusief btw

Slide 27 - Tekstslide



Hoe bereken je de verkoopprijs?
  • Inkoopprijs + brutowinsmarge 

  • Hoe bereken je de consumentprijs?
  • verkoopprijs + btw 

Slide 28 - Tekstslide

De prijs is € 83,49 inclusief 21% btw.
Bereken de prijs in euro's exclusief btw.

  • Exclusief = altijd 100%
  • Inclusief is in deze opgave 121%

  • Dus € 83,49 = 121 %
  • € 83,49/121 x 100 = € 69,00


Slide 29 - Tekstslide

De prijs is 60 euro exclusief 9% btw.
Bereken de prijs inclusief btw.

  • € 60,00 x 1,09= € 63,60

  • of € 60,00 = 100 %
  • € 60,00 : 100 x 109 = € 63,60

Slide 30 - Tekstslide