Basisstof 5 Neurale regulatie

B5 Neurale regulatie
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

B5 Neurale regulatie

Slide 1 - Tekstslide

Rustpotentiaal
  • is het verschil in elektrische lading tussen buiten en binnen het celmembraan (-70mV)
  • komt doordat er meer Kbinnen de cel zitten en buiten de cel zitten meer Na
  • Wordt door natrium-kaliumpompen in stand gehouden (kost ATP)

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Fasen
  • Rustpotentiaal; ionkanalen zitten dicht
  • Actiefase
  • Na+ kanaal staan open, verschil in lading neemt af (passief)
  • Na+ kanaal gaan dicht
  • K+ kanaal gaan open, verschil in lading neemt toe (passief)
  • K+ kanaal gaan dicht
  • Herstelfase (1ms), de ionverdeling is nog niet optimaal

Slide 4 - Tekstslide

88F

Slide 5 - Tekstslide

Bij een actiepotentiaal
gaan...
Binas
88F
A
Eerst Na-ionen naar buiten en daarna K-ionen naar binnen
B
Eerst Na-ionen naar binnen en daarna K-ionen naar buiten
C
Eerst K-ionen naar buiten en daarna Na-ionen naar binnen
D
Eerst K-ionen naar binnen en daarna Na-ionen naar buiten

Slide 6 - Quizvraag

De gehele actiepotentiaal
(2 t/m 5) duurt 4 ms.

Wat is dan de maximale impulsfrequentie?
A
25 impulsen per seconde
B
250 impulsen per seconde
C
1500 impulsen per minuut
D
4000 impulsen per seconde

Slide 7 - Quizvraag

Impulsen
Hoe sterker de prikkel hoe groter de impulsfrequentie
De impulssterkte is altijd hetzelfde. Als je een hard geluid hoort, dan wordt het impuls niet sterker, maar het worden er meer.

Impulssterkte is altijd gelijk. 

Slide 8 - Tekstslide

Als een prikkel in sterkte toeneemt. Wat voor verandering verwacht je in de impulsfrequentie?
A
De impulsen zullen grotere pieken hebben
B
Er zullen minder impulsen zijn
C
Er zullen meer impulsen zijn
D
De impulsen zullen kleinere pieken hebben

Slide 9 - Quizvraag

Een sterkere prikkel leidt tot
A
hogere actiepotentiaal
B
hogere impulsfrequentie

Slide 10 - Quizvraag

Sprongsgewijze impulsgeleiding 
  • Alleen bij de knopen ontstaan de potentialen
  • Gaat met sprongen
  • Verhoogt de reactiesnelheid

Slide 11 - Tekstslide

Het nut van een myelineschede
  • Impulsgeleiding is best wel traag
  • Myelineschedes (cellen van Schwann) zorgen ervoor dat een impuls sprongsgewijs kan worden doorgegeven
  • Hierdoor wordt de impulsgeleiding veel sneller (50x zo snel)

Slide 12 - Tekstslide

Wat is geen functie van myeline?
A
Impulsen gaan sneller
B
Uitlopers zijn door myeline geïsoleerd van elkaar
C
Er komen meer impulsen
D
Bescherming van de uitloper

Slide 13 - Quizvraag

Neurotransmitters
  • binden zich aan receptoreiwitten op de ionkanalen
  • > 50 soorten
  • worden afgebroken door enzymen
  • De aanmaak of de afgifte van neurotransmitters in het uiteinde van een axon wordt door drugs, geneesmiddelen gestimuleerd of geremd.

Slide 14 - Tekstslide

Sleep het woord op de juiste grafiek 
Positieve terugkoppeling 

Slide 15 - Sleepvraag

Sleep het woord op de juiste grafiek 
Negatieve terugkoppeling 

Slide 16 - Sleepvraag

Wat is de verdeling van ionen binnen en buiten de cel voordat een impuls plaats heeft gevonden?
A
Veel kalium buiten de cel en veel natrium binnen de cel
B
Veel natrium buiten de cel en veel kalium binnen de cel
C
Veel natrium en kalium buiten de cel en veel negatieve ionen binnen de cel
D
Veel natrium en kalium binnen de cel en veel negatieve ionen buiten de cel

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de verdeling van ionen nadat een impuls net heeft plaatsgevonden?
A
Veel natrium binnen de cel en veel kalium buiten de cel
B
Veel kalium in de cel en veel natrium buiten de cel
C
Veel kalium en natrium binnen de cel
D
Veel natrium en kalium buiten de cel

Slide 18 - Quizvraag

Hoeveel mV is het membraanpotentiaal in de rustfase?
A
30 mV
B
70 mV
C
-30 mV
D
-70 mV

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de richting van de impuls?
Binas
88A
A
Axon - cellichaam - dendriet
B
Cellichaam - dendriet - axon
C
Dendriet - cellichaam - axon
D
Dendriet - axon - cellichaam

Slide 20 - Quizvraag

Acetylcholine (een neurotransmitter) wordt in de synapsspleet afgebroken door het enzym choline-esterase.
De werking van acetylcholine kan o.a. op de volgende manieren beïnvloed worden.
1. Door een stof X die er voor zorgt dat choline-esterase niet meer werkt.
2. Door een stof Y die de plaats van acetylcholine op het membraan van zenuwcel inneemt. Stof Y is verder onwerkzaam.

Welke gevolgen heeft de stof X op de werking van skeletspieren? En stof Y? (T2-vraag)
A
Beide stoffen laten de spieren verslappen
B
Beide stoffen laten de spieren samentrekken
C
Stof X laat de spieren samentrekken. Stof Y laat de spieren verslappen
D
Stof X laat de spieren verslappen. Stof Y laat de spieren samentrekken

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide