E3 hst. 2 v4 reproductie

E3 hst. 2 en 3  v4 reproductie
1 / 126
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieWOStudiejaar 6

In deze les zitten 126 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

E3 hst. 2 en 3  v4 reproductie

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Basisstof 1
Ongeslachtelijke voortplanting
Celcyclus, mitose (binas 76A-B)

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doelen
  1. Je kunt de gebeurtenissen tijdens de celcyclus beschrijven en toepassen.
  2. Je weet dat door ongeslachtelijke voortplanting nakomelingen ontstaan die identiek zijn aan de ouder.
  3. Je kunt standpunten over klonen van organismen toelichten met ethische en biologische argumenten.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ongeslachtelijke voortplanting
  • Een ouder produceert nakomelingen door middel van mitose (gewone celdeling)
  • Cellen ontwikkelen als genetisch identieke nakomelingen
  • Voordeel?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Natuurlijk en kunstmatig klonen

Slide 5 - Tekstslide

weefselkweek in laboratoria: uit ongedifferentieerd weefsel nieuwe identieke plantjes kweken
Klonen en weefselkweek

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Parthogenese
  • Gameten ontwikkelen tot embryo zonder bevruchting

Slide 7 - Tekstslide

Uit onbevruchte eicellen ontwikkelen zich embryo's. Wanneer de omstandigheden (weer) gunstig zijn, kunnen zij weer aan geslachtelijke voortplanting doen.
Bij bepaalde vissen, reptielen, en vele insecten.
Verschil met ongeslachtelijke --> altijd uit een gameet ipv somatische cel.
Celcyclus

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Verschillende signalen van binnen en buiten de cel bepalen of 'het stoplicht' op groen, of op rood staat.
De meeste cellen in het menselijk lichaam bevinden zich voor het grootste deel in de G0 fase

DNA replicatie in de S-fase

Slide 10 - Tekstslide

Centromeer pas op een chromatide (= de plek waar de zuterchromatiden aan elkaar zitten.

Chromosomenparen

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Celcyclus

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klonen: embryosplitsing

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fasen Mitose

Slide 14 - Tekstslide

In de anafase worden de chromtiden weer een chromosoom genoemd.
Klonen: celkerntransplantatie

Slide 15 - Tekstslide

Ethische en biologische bezwaren...
Basisstof 2
Geslachtelijke voortplanting
Meiose binas 76B, spermatogenese, oögenese
Bevruchting binas 86A-E

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doelen
  1. Je kunt uitleggen hoe door meiose geslachtscellen ontstaan en hoe bevruchting verloopt.
  2. Je kunt de delen en werking van het voortplantingsstelsel van de mens beschrijven.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geslachtelijke voortplanting
  • Nakomelingen resultaat van fusie twee gameten (geslachtscellen) 
  • Vrouwelijke gameet (haploïd) groot, bevat voedingsstoffen
  • Zygote (diploïd) genetisch verschillend van ouders en elkaar

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DNA replicatie in de S-fase

Slide 19 - Tekstslide

Centromeer pas op een chromatide (= de plek waar de zuterchromatiden aan elkaar zitten.

Meiose
Poollichaampje

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Meiose II is 'gelijk' aan mitose.
Spermatogenese
Vindt plaats in (de wand van) de zaadbuisjes
Uit een interstitiële cel (2n) ontstaat een spermatogonium (2n), daaruit ontstaat een primaire spermatocyt (2n) -> secundaire spermatocyt (n)-> spermatide (n) 
Spermatozoïden leven 24 - 48 uur (buiten het lichaam ca. 5 minuten)

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oögenese

Slide 28 - Tekstslide

De poollichaampjes geven hun cytoplasma aan de eicel.
De ovulatie
  • De oöcyt (eicel) omgeven door de zona pellucida (een gelei-achtige massa) komt vrij uit het ovarium
  • Dit kan wel tot 15 minuten duren
  • Een oöcyt kan 12 tot 24 leven

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De oöcyt kiest de spermazoïd

Slide 30 - Tekstslide

maar voordat de oöcyt wat te kiezen heeft, heeft de spermazoïd al een lange weg vol obstakels volbracht: het zure milieu van de vagina (deels geneutraliseert door het basische sperma), de linker- of rechter eileider en tijdsdruk (want leeft maar ca 48 uur)
Basisstof 3
Hormonenregulatie mannen (opdracht 20) en vrouwen (opdracht 21) binas 86C en 89A+C

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel
  1. Je kunt de werking van de hormoonklieren en hormonale regeling van de voortplanting van de mens beschrijven en toelichten. 

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 klieren
  • geslachtshormonen zorgen voor secundaire geslachtskenmerken in de pubertijd
  • bij mannen vanaf pubertijd vrij constant
  • bij vrouwen schommelt het

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hypothalamus en hypofyse
  • Hypothalamus = regelcentrum
  • stuurt hypofyse aan dmv allerlei Releasing Hormones (RH)
  • In pubertijd wordt hypofyse gevoeliger voor Gonadotropine Releasing Hormoon (GnRH)
  • Hypofyse maakt Follikel Stimulerend Hormoon (FSH) en Luteïniserend Hormoon (LH)

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

'Thermostaat'

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Basisstof 4
Innesteling
Zwangerschap binas 86E
Bevalling

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doelen
  1. 7 Je kunt de ontwikkeling van zygote tot volgroeide baby toelichten.
  2. Je kunt fasen van de geboorte toelichten.

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

HCG tijdens begin zwangerschap

Slide 42 - Tekstslide

Humaan ChorionGonatropine = het 'zwangerschapshormoon' (basis van de zwangerschapstest).
HCG-> +progestoron
- GnRH

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klievingsdelingen
Morula

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Innesteling
  • Trofoblast beschermt embryoblast (cellen die embryo gaan vormen), zorgt voor innesteling, vormt chorion (buitenste vruchtvlies)
  • het chorion omsluit de chorionholte

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Embronale ontwikkeling
  • Chorionvlokken nemen zuurstof en voedingsstoffen op, ontwikkelen zich tot placenta
  • Placenta deels baby, deels mams
  • Uit cellen tussen amnionholte en dooierzak ontwikkelt embryo
  • Embryo omgeven door vruchtwater, omsloten door amnion

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Placenta en navelstreng

Slide 47 - Tekstslide

Transport van voedings- en afvalstoffen, en O2 en CO2 door navelstreng. 
Slagader: van moeder naar baby
ader: van baby naar moeder.
Ook ziekteverwekkers en (medicinale)drugs.
Celdifferentiatie
fate maps: specifieke regio's (ecto-/meso-/endoderm) worden specifieke delen in ouder embryo

Slide 48 - Tekstslide

Cellen beïnvloeden elkaar.
Een cel wordt wat ie wordt obv zijn plaats, welk deel van het DNA actief is.
Geprogrammeerde celdood: apopthose.
binas 80A
embryonale stamcel
binas 80A
somatische/
adulte stamcel
Tot het 8-cellige stadium

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geboorte
Nageboorte: placenta, navelstreng en vliezen

Slide 51 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Basisstof 7
Kunstmatige inseminatie
In-vitrofertilisatie
ICSI

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doelen
  1. Je kunt oorzaken noemen van verminderde vruchtbaarheid.
  2. Je kunt standpunten over het ingrijpen in het voortplantingsproces door middel van ivf en ki toelichten.

Slide 53 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Infertiliteit
  • 30% de man
  • 30% de vrouw
  • 30% beiden
  • 10% onbekend
ongezonde leefstijl
(aangeboren) ziekte
leeftijd

Slide 54 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kunstmatige Inseminate (Donorzaad) KI(D)
  • eicellen zijn in orde
  • zaadcellen kunnen niet via de normale weg de eicel bereiken (traag, erectiestoornis ed)
  • (eigen/donor)zaadcellen via een dun slangetje rechtstreeks de baarmoeder in (Intra Uteriene Inseminatie)

Slide 55 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 56 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 57 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 58 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 59 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Thema 3
Genetica

Slide 60 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Basisstof 1
Fenotype en genotype
Chromosomen, genen, allelen

Slide 61 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Feno- en genotype
  • Fenotype: alle waarneembare eigenschappen individu
  • Genotype: informatie voor alle erfelijke eigenschappen

Slide 62 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Chromosomen
  • 22 gelijke chromosomenparen (autosomen), 
  • 1 paar geslachtschromsomen
  • Chromosomenpaar = 2 homologe chromosomen

Slide 63 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DNA
  • Twee ketens in dubbele spiraal (dubbele helix)
  • Vier verschillende nucleotiden (fosfaatgroep, desoxyribose, stikstofbase)
  • A-T, C-G basenparing
  • Genoom

Slide 64 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 65 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genen en allelen
  • Gen deel chromosoom, bevat informatie over erfelijke eigenschap
  • Variatie in DNA-sequentie zorgt voor verschillende vormen gen (allelen)
  • Genexpressie (heeft oa te maken met de locatie vd cel: locus)

Slide 66 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genen en allelen

Slide 67 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

fenotype = genotype + milieu
veranderingen in het fenotype door:
 milieu -->modificaties (in de baarmoeder al; aangeboren)

verandering van genotype: mutatie
wanneer dit in een geslachtscel gebeurt --> overgedragen op nageslacht (erfelijke aandoening)




Slide 68 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Basisstof 2
Dominant en recessief
Homozygoot en heterozygoot
Onvolledig dominant, intermediair, codominant
Recombinatie en tweelingen

Slide 69 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel
  • Je kunt uitleggen hoe het fenotype van een organisme tot stand komt en hierbij de begrippen homozygoot, heterozygoot, dominant en recessief gebruiken.
  • Je kunt uitleggen hoe door mutatie en recombinatie nieuwe combinaties van allelen ontstaan.

Slide 70 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat klopt er niet?
Dit zijn geen homologe chromosomen, dus zullen het geen allelen van dezelfde erfelijke eigenschap zijn

Slide 71 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Homozygoot: DD/dd - heterozygoot: Dd

Slide 72 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onvolledig dominant
  • Het recessieve allel komt een beetje tot uiting in het fenotype
  • Allelen aangegeven als superscript van een gekozen letter (IA of Ia)

Slide 73 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Intermediair
  • Geen van beide allelen is recessief, komen beide tot uiting
  • Allelen aangegeven als superscript van een gekozen letter (IA of Ia)

Slide 74 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Codominant
  • Beide allelen komen volledig tot uiting
  • Allelen aangegeven als superscript van een gekozen letter (IA of Ia)

Slide 75 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Recombinatie







Herverdeling van de erfelijke eigenschappen door meiose:2n mogelijkheden

Slide 76 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Crossing over

Slide 77 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mutaties

Slide 78 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tweelingen
  • Tweelingen (A-B-C) zijn genetisch 'gelijk'.
  • Twee(een)ling (D) zijn genetisch 2 verschillende kinderen
D

Slide 79 - Tekstslide

Bij A is uit één eicel twee baby’s ontstaan. De eicel is zich eerst gaan delen tot een bolletje cellen. Dat bolletje cellen is zich gaan splitsten en zijn er twee baby’s gaan groeien met beiden een eigen vlies.
Bij B is er uit één bevruchte eicel twee baby’s ontstaan. Eerst is de bevruchte eicel zich gaan delen op twee verschillende plekken in de cel. Hierdoor zijn er twee baby’s in één vlies zijn gaan groeien. Tussen de twee baby’s is een vlies gegroeid en groeien ze los van elkaar.
Bij C is er ook uit een bevruchte eicel twee baby’s ontstaan die samen in één vlies groeien. Ook hier is eerst een bolletje cellen gaan groeien dat later zich splitste in het vlies. Hier is geen vlies tussen gaan groeien. Hier is er kans op de groei van een Siamese tweeling.
Basisstof 3
Monohybride kruisingen

Slide 80 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Monohybride kruisingen
  • Overerving van één eigenschap, waarbij één genenpaar betrokken is
  • Ouders met letter P, nakomelingen F1, hun nakomelingen F2
  • Allelen aangegeven met een enkele gekozen letter

Slide 81 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rekenen met verhoudingen
AA = 1/4
Aa = 1/4 + 1/4 = 1/2
aa = 1/4
 
A
a
A
1/4
1/4
a
1/4
1/4

Slide 82 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verhoudingen en testkruisingen
P: Aa x aa




Als één ouder heterozygoot is, en de ander homozygoot recessief, is de ratio in het fenotype altijd 1 : 1  (genotype ook)
A
a
a
Aa
aa
a
Aa
aa

Slide 83 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

P: heterozygoot
FGenotype: 1 : 2 : 1
FFenotype: 3 : 1

Slide 84 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Recessief
Ouders hebben een recessieve aandoening/eigenschap niet, maar een kind wel. Ouders moeten heterozygoot zijn.

Slide 85 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huntington
Opdracht 37: 
Huntington wordt veroorzaakt door een dominant gen.
Noteer de genotypen

Slide 86 - Tekstslide

Mensen met Huntington krijgen te maken met ernstige motorische symptomen, met verstandelijke achteruitgang en met psychiatrische problemen. Dit is een geleidelijk toenemend proces (progressief). Huntington is nog niet te genezen of te vertragen.
Stambomen
Opdracht 35
uit welke kruising kan je afleiden dat CF recessief overerfbaar is?

Slide 87 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Basisstof 4
Geslachtschromosomen
X-chromosomale overerving

Slide 88 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2n op een rij
22 paar/homologe autosomen
1 paar geslachtschromosomen

In formule
Karyotype: [46,XY]
Karyogram

Slide 89 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geslachtschromosomen

Slide 90 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

X-chromosomale overerving
  • Genen die alleen op het X-chromosoom voorkomen
  • Allelen aangegeven als superscript van de letter XA
  • Waarom bijna geen genen op het Y-chromosoom?

Slide 91 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 92 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vrouwtje is 
draagster

Slide 93 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

X-chromosomaal recessief
Eigenschap komt vaker voor bij mannen. Ze hebben maar één X-chromosoom en dus grotere kans dat het tot uiting komt.

Slide 94 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 95 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

X-chromosomaal dominant
Als de vader het heeft, hebben alle dochters het

Slide 96 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Basisstof 5
Dihybride kruisingen
Onafhankelijke overerving

Slide 97 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel
Je kunt kruisingsschema’s maken voor dihybride kruisingen met onafhankelijke overerving (voor autosomale genen). Uit deze kruisingen of uit stambomen kun je de frequentie van genotypen en fenotypen van nakomelingen afleiden. 


Slide 98 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dihybride kruising
  • Kruising waarbij je let op twee verschillende eigenschappen
  • Onafhankelijke overerving: de eigenschappen liggen op verschillende chromosomen en kunnen dus onafhankelijk van elkaar in geslachtscellen terecht komen

Slide 99 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 100 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stappenplan
  • Genotype ouders opschrijven (zoals monohybride, maar met twee verschillende letters voor de twee eigenschappen)
  • Mogelijke allelen in geslachtscel
  • Mogelijke allelen combinaties na bevruchting

Slide 101 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dyhibride kruising
Bij heterozygote ouders altijd een verhouding in het fenotype van 9 : 3 : 3 : 1 (AB : Ab : aB : ab)

Bij homozygote ouders AABB x aabb, altijd een een fenotype van 100% (AaBb)

Slide 102 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genotype ouders
  • Bepaal voor één van de eigenschappen de verhouding in het fenotype nakomelingen
  • Leidt hieruit genotype ouders af
  • Bepaal voor de andere eigenschap de verhouding in het fenotype nakomelingen
  • Leidt hieruit genotype ouders af
  • Voeg de genotypen samen tot dihybride formule

Slide 103 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Pleiotopie
meer dan een gen verantwoordelijk voor één fenotypische eigenschap

Slide 104 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Bij cavia’s is het allel voor zwarte haarkleur (A) dominant over witte haarkleur (a). Het allel voor ruwe vacht (B) is dominant over dat voor een gladde vacht (b). Beide genen erven onafhankelijk over en zijn niet X-chromosomaal. Men kruist twee dieren die heterozygoot zijn voor beide allelen. Welk deel van de nakomelingen is homozygoot voor zowel zwart als ruw haar? 

Slide 105 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De ouders zijn AaBb x AaBb; de kans op AA = 1/4 en de kans op BB = 1/4 dus de totale kans is 1/4 . 1/4 = 1/16. 

Slide 106 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Basisstof 6
Multipele allelen
Letale factoren
Gekoppelde overerving (Afhankelijke overerving)
Polygene overerving
Mitochondriaal DNA

Slide 107 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Multipele allelen
  • Voor een eigenschap zijn meer dan twee allelen mogelijk binnen een populatie

Slide 108 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Letale factoren
  • Allel dat in homozygote toestand geen levensvatbare nakomelingen oplevert
  • Ratio fenotypen in F1 is 
    2 : 1 (Aa : aa of Aa : AA)

Slide 109 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gekoppelde overerving
  • Dihybride kruising met twee genenparen op hetzelfde chromosoom, deze erven vaak gezamelijk over

Slide 110 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 111 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 112 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gekoppelde overerving
  • Bij twee heterozygote ouders vind je geen 9 : 3 : 3 : 1 zoals bij onafhankelijke overerving

Slide 113 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 114 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Polygene overerving
  • Meerdere genenparen bepalen een erfelijke eigenschap

Slide 115 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aantal genotypen in gameet
  • Bepaal voor elk genenpaar het aantal typen geslachtscellen 
  • Vermenigvuldig deze met elkaar
  • Voorbeeld: AabbCc = 2 x 1 x 2 = 4 genotypen mogelijk

Slide 116 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mitochondriaal DNA

Slide 117 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Basisstof 7
Nature vs. nurture
Epigenetica

Slide 118 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel
  • Je kunt het doel van tweelingonderzoek beschrijven.
  • Je kunt verklaren dat epigenetica kan leiden tot een ander overervingspatroon dan volgens de wetten van Mendel.


Slide 119 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nature - Nurture

De mate van invloed van genotype (nature) en milieu (nurture) op een organisme

afbeelding: @nina_van_tilbeurgh

Slide 120 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Epigenetica
Genexpressie kan worden beïnvloed door wijzigingen in chromatine (DNA + eiwitten) zonder dat de nucleotidevolgorde wordt veranderd.


Slide 121 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spiralisatie
Wel of niet transcriptie?

Slide 122 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Methylering en acetylering histonen





Acetylering (toevoeging van een -COOH groep):minder spiralisatie

Slide 123 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Methylering en acetylering histonen





Methylering (toevoeging van een -CH3 groep) van een histonstaart zorgt voor meer spiralisatie

Slide 124 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genexpressie
Cellen kunnen de genexpressie regelen door:
  • epigenetica - chromatinestructuur
  • epigenetica - DNA structuur
  • regelen van de transcriptie
  • regelen van translatie

Slide 125 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Methylering en acetylering DNA




Methylering (toevoeging van een -CH3 groep) van de Cytosine-base bij de promotor (aanhechtingsplaats van RNA polymerase) voorkomt de transcriptie

Slide 126 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies