Groep 5/6 taal: Oefenen voor de toets

Maak de zin af. Als je op een schip naar bed gaat, ga je naar...
A
De kombuis
B
De kajuit
C
De kooi
D
De stuurhut
1 / 30
volgende
Slide 1: Quizvraag
TaalBasisschoolGroep 5,6

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Maak de zin af. Als je op een schip naar bed gaat, ga je naar...
A
De kombuis
B
De kajuit
C
De kooi
D
De stuurhut

Slide 1 - Quizvraag

Wat is een ander woord voor machtig?
A
droevig
B
indrukwekkend
C
tragisch
D
eenzaam

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een ander woord voor de koers?
A
De richting
B
Het roer
C
De keuken
D
De voorkant

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een ander woord voor heel erg en droevig?
A
Indrukwekkend
B
Geweldig
C
Tragisch
D
Machtig

Slide 4 - Quizvraag

Maak de zin af. Als je een schipperskind bent, ...
A
Wil je later graag op een schip werken.
B
Moet je later ook schipper worden.
C
Hebben je ouders een zeiljacht.
D
Werken en wonen je ouders op een binnenvaartschip.

Slide 5 - Quizvraag

Maak de zin af. Als je een aanvaring hebt, ...
A
Dan onderhoud je het contact met de andere schepen.
B
Dan kom je om bij een scheepsramp.
C
Dan bots je bij het varen ergens tegenaan.
D
Dan kom je aanvaren bij een brug.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een scheepsramp?
A
Als een opvarende van boord valt.
B
Als er een ziekte uitbreekt aan boord.
C
Als er een ernstig ongeluk gebeurt met een schip.
D
Als een schip geen koers kan houden.

Slide 7 - Quizvraag

Wat is aan wal zijn?
A
Het niet goed hebben
B
Aan land zijn.
C
Op het schip zijn.
D
Geen geld meer hebben.

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een reddingsactie?
A
De hulp die je krijgt als je gered bent.
B
Iets doen om iemand te redden.
C
Een manier om geld op te halen.
D
Een teken geven dat je in nood bent.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een opvarende?
A
Een persoon die erg van varen houdt
B
Iemand die tegen de stroom in loopt.
C
Een schip dat een botsing heeft tijdens het varen.
D
Iemand op varend schip.

Slide 10 - Quizvraag

Wat past het beste bij het woord 'de kombuis'?
A
Lossen
B
In nood zijn
C
Koken
D
Onderbrengen

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het tegengestelde van 'bakboord'?
A
Aan dek
B
Aan boord
C
Aan land
D
Stuurboord

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het tegengestelde van 'omkomen'?
A
Vergaan
B
Onderbrengen
C
Gered worden
D
Het contact onderhouden

Slide 13 - Quizvraag

Waar gaat het bij een noodsignaal vooral om?
A
Dat je wacht tot het schip is vergaan.
B
Dat de anderen het opmerken.
C
Dat je het alfabet goed kent.
D
Dat je het onopvallend doet.

Slide 14 - Quizvraag

Waar gaat het bij een veerboot vooral om?
A
Dat het schip een zeil heeft.
B
Dat er geen passagiers op mogen.
C
Dat hij noodsignalen uitzendt.
D
Dat hij heen en weer vaart.

Slide 15 - Quizvraag

Wat betekent aan boord?
A
Op een schip.
B
Aan land.
C
Aan wal.
D
Aan de beurt.

Slide 16 - Quizvraag

Wat betekent vergaan?
A
Een lange reis maken.
B
Een plan bedenken
C
Zinken na een ongeluk.
D
Volhouden.

Slide 17 - Quizvraag

Wat betekent afgezonderd?
A
Dat je eenzaam bent
B
Dat je iets heel erg zonde vindt.
C
Dat je nergens spijt van hebt.
D
Dat je iets veilig opbergt.

Slide 18 - Quizvraag

Maak de zin af. Als je in nood bent, ...
A
Ben je in gevaar.
B
Verloopt alles prima
C
Heb je geen hulp nodig.
D
Ben je vreselijk moe.

Slide 19 - Quizvraag

Maak de zin af. Met iemand ergens onderbrengen, bedoel je...
A
Dat je een slaapplaats op een schip regelt.
B
Dat je iemand met de auto ergens heen brengt.
C
Dat je zorgt dat iemand veilig is en goed verzorgd wordt.
D
Dat iemand een tijdje de gevangenis ingaat.

Slide 20 - Quizvraag

Welk woord hoort er niet bij?
A
De stuurboord
B
De kombuis
C
De stuurhut
D
De kajuit.

Slide 21 - Quizvraag

Welk woord hoort er niet bij?
A
De zeilboot
B
Het binnenvaartschip
C
De sleepboot
D
Het vrachtschip

Slide 22 - Quizvraag

Welk woord hoort er niet bij?
A
De opvarende
B
Het passagiersschip
C
De bemanning
D
De passagier

Slide 23 - Quizvraag

Welk woord hoort er niet bij?
A
Lossen
B
Vergaan
C
Omkomen
D
In nood zijn

Slide 24 - Quizvraag

Welk woord hoort er niet bij?
A
De veerboot
B
De horizon
C
De opvarende
D
De overtocht

Slide 25 - Quizvraag

Welk woord hoort er niet bij?
A
De vloot
B
Het zeiljacht
C
Het vrachtschip
D
De sleepboot

Slide 26 - Quizvraag

Wat is geen voorbeeld van 'het contact onderhouden'?
A
Een brief sturen
B
Met je mobiel bellen
C
De berichtjes versturen
D
Afgezonderd leven

Slide 27 - Quizvraag

Wat is niet aan boord van een schip?
A
De kajuit
B
De kombuis
C
De kade
D
De kooi

Slide 28 - Quizvraag

Wat past het beste bij het woord 'het internaat'?
A
De passagier
B
De bemanning
C
Het schipperskind
D
De opvarende

Slide 29 - Quizvraag

Wat past het beste bij de marine?
A
De kade
B
Het leger
C
De koers
D
De kooi

Slide 30 - Quizvraag