Herhaling H1 Lezen, Woordenschat en Taalverzorging - 3B4

Goedemorgen !
VMBO 3 Basis




1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Goedemorgen !
VMBO 3 Basis




Slide 1 - Tekstslide

Waarom gebruiken we leestekens?

Slide 2 - Woordweb

In welke zin zijn de leestekens niet goed gebruikt?
A
Elza zei enthousiast: 'Wat heb jij mooie schoenen aan!'
B
De verkoopster vroeg: 'Kan ik je helpen?'
C
Wil je nog een kopje koffie?
D
Als je dat kookt kom ik niet eten.

Slide 3 - Quizvraag

Plaats leestekens en hoofdletters in de volgende zin:
mijn buren gaan naar limburg omdat ze daar een vakantiehuisje hebben


Slide 4 - Open vraag

Plaats een dubbele punt, hoofdletter en aanhalingstekens:
De serveerster vroeg wil je er nog een koekje bij


Slide 5 - Open vraag

Wat is een hoofdgedachte?

Slide 6 - Open vraag

Een hoofdzaak is...
A
minder belangrijke informatie
B
het onderwerp van de tekst
C
belangrijke informatie

Slide 7 - Quizvraag

Hoofdzaken vind je door te kijken...
A
in de inleiding
B
in het slot
C
naar de kopjes
D
naar anders gedrukte woorden

Slide 8 - Quizvraag

Lees de tekst en bedenk wat het onderwerp is.
 Het was een fantastische vakantie in Spanje en je had de tijd van je leven met de leukste jongen van de hele camping. Maar nu ben je thuis en baal je. Je hebt heimwee naar je vakantie en je hebt liefdesverdriet. Je weet niet eens of je je vakantieliefde ooit nog terugziet. Eenmaal thuis is het dus verstandig om even goed na te denken voordat je verdergaat met je vakantieliefde.

Slide 9 - Tekstslide

Wat was het onderwerp?

Slide 10 - Woordweb

Wat gebeurt er met sterke werkwoorden in de verleden tijd?

Slide 11 - Open vraag

't kofschip gebruik je bij...
A
zwakke werkwoorden
B
sterke werkwoorden

Slide 12 - Quizvraag


De wandelaars .......(sjokken, vt)
A
sjokden
B
sjokten
C
sjokkende

Slide 13 - Quizvraag

Ik .... (vinden, tt) dat jij wel heel erg ..... (zeuren, tt)
A
vind, zeurt
B
vindt, zeurt
C
vind, zeurd
D
vindt, zeurdt

Slide 14 - Quizvraag

De chocoladecake ...... (vebranden, vt)
A
verbrand
B
verbrande
C
verbrandde
D
verbrandte

Slide 15 - Quizvraag

Hij ..... (grijnzen, vt) van oor tot oor.

Slide 16 - Open vraag

De juwelier ..... (zien, vt) de dief op de camerabeelden.

Slide 17 - Open vraag

Is de persoonsvorm goed geschreven?

Raad jij mijn leeftijd?
A
Nee
B
Ja

Slide 18 - Quizvraag

Om de betekenis van een woord te vinden, kun je zoeken naar een synoniem. Wat is dat?
A
een tegenstelling
B
een voorbeeld
C
een woord dat ongeveer hetzelfde betekent

Slide 19 - Quizvraag

Je kunt op diverse manieren informatie aanvragen. Je kunt bellen, mailen of een brief schrijven.
Wat betekent 'diverse'?

Slide 20 - Open vraag

Wat is een synoniem van 'vondst'?
A
gevaar
B
ontdekking
C
mededeling

Slide 21 - Quizvraag

Feedback geven
Schrijf op een post-it:
1 Top
1 Tip

Slide 22 - Tekstslide