Les 4: terugblik

NASK2
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 54 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

NASK2

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik
“Als laborant kun je gaan werken bij grotere milieulaboratoria, in de chemische industrie, de voedingsmiddelenindustrie, de zuivelindustrie, de drankenindustrie, de metaal en elektrotechnische industrie, de verf- en grafische industrie, de textielindustrie en ga zo nog maar even door. 

Slide 2 - Tekstslide

Stofeigenschappen
  • geur, kleur, smaak
  • fase bij kamertemperatuur
  • oplosbaarheid in water
  • smeltpunt/kookpunt
  • brandbaarheid
  • stroomgeleiding
  • dichtheid
  • magnetisch
Terugblik

Slide 3 - Tekstslide

Hoe gedragen de moleculen zicht tijdens de drie fasen?
De vaste fase.
  • De aantrekkingskracht tussen moleculen is heel groot.
  • Moleculen zitten dicht op elkaar en op een vaste plaats.
  • Moleculen kunnen wel bewegen, maar kunnen alleen op een vaste plaats trillen.
Terugblik

Slide 4 - Tekstslide

Hoe gedragen de moleculen zicht tijdens de drie fasen?
De vloeibare fase.
  • De aantrekkingskracht tussen moleculen is minder groot dan bij een vaste stof.
  • Moleculen wisselen steeds van plaats.
  • Moleculen kunnen langs elkaar heen bewegen.
Terugblik

Slide 5 - Tekstslide

Hoe gedragen de moleculen zicht tijdens de drie fasen?
De gas fase.
  • De aantrekkingskracht tussen moleculen is klein.
  • Moleculen zitten ver uit elkaar
  • Moleculen kunnen zich vrij bewegen door de ruimte waarin ze zich bevinden.
Terugblik

Slide 6 - Tekstslide

Stoffen kunnen veranderen van fase, dat heet dan een faseovergang.
Terugblik

Slide 7 - Tekstslide

Stoffen kunnen veranderen van fase, dat heet dan een faseovergang.
Bij water heet de fase overgang van vloeistof naar vast 'bevriezen'.
Terugblik

Slide 8 - Tekstslide

Stoffen kunnen veranderen van fase, dat heet dan een faseovergang.
Bij water heet de fase overgang van vloeistof naar vast 'bevriezen'.
  • stollen kan ook boven 0 oC.
  • bijv: kaarsvet
Terugblik

Slide 9 - Tekstslide

Mendelejev
Terugblik

Slide 10 - Tekstslide

Het periodiek systeem bestaat uit twee soorten elementen.
  • metalen (geel)
  • niet metalen (blauw)
Terugblik

Slide 11 - Tekstslide

Eigenschappen van metalen
  • Ze geleiden elektrische stroom.
  • Ze zijn goede warmtegeleiders.
  • Ze hebben in het algemeen een hoog smeltpunt (uitgezonderd kwik).
  • Ze zijn makkelijk te vormen door smeden en walsen.
  • Ze hebben van nature een glanzend uiterlijk.
Terugblik

Slide 12 - Tekstslide

De elementen in dezelfde groep (kolom) hebben overeenkomstige eigenschappen.
Groepen:
  • Groep 1: alkalimetalen, zeer reactief en reageren heftig met water.
Terugblik

Slide 13 - Tekstslide

De elementen in dezelfde groep (kolom) hebben overeenkomstige eigenschappen.
Groepen:
  • Groep 1: alkalimetalen, zeer reactief en reageren heftig met water.
  • Bij reactie met water ontstaat waterstof, dat kan spontaan ontbranden en maakt de reactie heftiger.
Terugblik

Slide 14 - Tekstslide

De elementen in dezelfde groep (kolom) hebben overeenkomstige eigenschappen.
Groepen:
  • Groep 17: halogenen (zoutvormers), zeer reactief.
  • Halogenen vormen gemakkelijk verbindingen met metalen, bijvoorbeeld natrium en chloor wordt keukenzout.
Terugblik

Slide 15 - Tekstslide

De elementen in dezelfde groep (kolom) hebben overeenkomstige eigenschappen.
Groepen:
  1. Groep 18: edelgassen reageren niet met andere elementen en vormen dus geen verbindingen.
Terugblik

Slide 16 - Tekstslide

Moleculen zijn opgebouwd uit nog kleinere deeltjes: atomen.
  • In een molecuultekening worden de atomen voorgesteld als gekeurde bolletjes.
Terugblik

Slide 17 - Tekstslide

  • In een molecuultekening worden de atomen voorgesteld als gekeurde bolletjes.
Terugblik

Slide 18 - Tekstslide

Hoeveel moleculen en hoeveel atomen bevinden zich in  de onderstaande afbeelding?
aantal moleculen: 5
aantal atomen: 15
Terugblik

Slide 19 - Tekstslide

Hoeveel moleculen en hoeveel atomen bevinden zich in  de onderstaande afbeelding?
aantal moleculen:
aantal atomen: 12
Terugblik

Slide 20 - Tekstslide

ontleedbare stoffen
verschillende atoomsoorten
niet - ontleedbare stoffen
dezelfde atoomsoorten
Terugblik

Slide 21 - Tekstslide

Bekijk de onderstaande plaatjes.
        P1
      P2
aantal moleculen
         3
        4
aantal atomen
         9
        8
aantal stoffen
          1
         1
element ja/nee
       nee
        ja
verbinding ja/nee
         ja
      nee
P1
P2
Terugblik

Slide 22 - Tekstslide

Terugblik
Elementen en atomaire stoffen
De elementen en atomaire stoffen hebben ieder hun eigen naam, zoals die gegeven is in het periodiek systeem der elementen.
  • C is koolstof, dus C (s) is ook de stof koolstof. 
  • Fe is ijzer, dus Fe (s) is ook de stof ijzer.
  • N is stikstof en N2 (g) heet de stof stikstof. 



Slide 23 - Tekstslide

Ionaire stoffen (zouten / edelstenen)
Bij een verbinding van een metaal met een niet-metaal, maakt het aantal atomen van een atoomsoort niet uit. Plak gewoon de naam van het metaal en het niet-metaal aan elkaar. 
  • Het niet-metaal krijgt “-ide” aan het einde.
 



Terugblik

Slide 24 - Tekstslide

Ionaire stoffen (zouten / edelstenen)
Bij een verbinding van een metaal met een niet-metaal, maakt het aantal atomen van een atoomsoort niet uit. Plak gewoon de naam van het metaal en het niet-metaal aan elkaar. 
  • Het niet-metaal krijgt “-ide” aan het einde.
 



Terugblik

Slide 25 - Tekstslide

Moleculaire stoffen (verbinding)
Bij een verbinding van twee niet-metalen, dan maakt het aantal atomen wel uit.  CO is koolstof-mono-oxide, CO2 is koolstof-di-oxide. (En Co is kobalt, dus hoofdletters maken ook nog eens uit!). Als ‘mono’ aan het begin van de naam staat, wordt dat vaak weggelaten.


Terugblik

Slide 26 - Tekstslide

Moleculaire stoffen (verbinding)
Bij een verbinding van twee niet-metalen, dan maakt het aantal atomen wel uit.  
  • CO is koolstof-mono-oxide, 
  • CO2 is koolstof-di-oxide. (En Co is kobalt, dus hoofdletters maken ook nog eens uit!). 
  • Als ‘mono’ aan het begin van de naam staat, wordt dat vaak weggelaten.


Terugblik

Slide 27 - Tekstslide

Moleculaire stoffen (verbinding)
Bij een verbinding van twee niet-metalen, dan maakt het aantal atomen wel uit.  
We gaan een paar andere formules 
oefenen.
  • PCl5 is fosforpentachloride
  • N2O4 is distikstoftetraoxide



Terugblik

Slide 28 - Tekstslide

Moleculaire stoffen (verbinding)
Regel 4: Grotere moleculen krijgen een eigen naam.
Er zijn een paar uizonderingen, namelijk
  • H2O is water, NH3 is ammoniak en O2 is zuurstof.
  • C6H12O6 is glucose
  • C12H22O11 is sacharose
  • H2SO4 is zwavelzuur
  • en nog veel meer



Terugblik

Slide 29 - Tekstslide

Les 1: Reacties en reactieproducten
Voorbeeld 1
Bij de reactie tussen natrium en zuurstof ontstaat natriumoxide. De reactievergelijking is:
4 Na (s) + O2 (g) --> 2 Na2O (s)

4 Na
+
  O2
-->
2 Na2O
   92
  32
massabehoud
Terugblik

Slide 30 - Tekstslide

Les 1: Reacties en reactieproducten
Voorbeeld 1
Bij de reactie tussen natrium en zuurstof ontstaat natriumoxide. De reactievergelijking is:
4 Na (s) + O2 (g) --> 2 Na2O (s)

4 Na
+
  O2
-->
2 Na2O
   92
  32
    124
massabehoud
Terugblik

Slide 31 - Tekstslide

Les 1: Reacties en reactieproducten
Voorbeeld 1
Bij de reactie tussen natrium en zuurstof ontstaat natriumoxide. De reactievergelijking is:
4 Na (s) + O2 (g) --> 2 Na2O (s)

4 Na
+
  O2
-->
2 Na2O
   92
  32
massabehoud
  46 g
   x g
    y g
massa op balans
Terugblik

Slide 32 - Tekstslide

Les 1: Reacties en reactieproducten
Voorbeeld 1
Bij de reactie tussen natrium en zuurstof ontstaat natriumoxide. De reactievergelijking is:
4 Na (s) + O2 (g) --> 2 Na2O (s)

4 Na
+
  O2
-->
2 Na2O
   92
  32
    124
massabehoud
  46 g
   x g
    y g
massa op balans
x = 46 : 92 x 32 = 16 g
Terugblik

Slide 33 - Tekstslide

Les 1: Reacties en reactieproducten
Voorbeeld 1
Bij de reactie tussen natrium en zuurstof ontstaat natriumoxide. De reactievergelijking is:
4 Na (s) + O2 (g) --> 2 Na2O (s)

4 Na
+
  O2
-->
2 Na2O
   92
  32
   124
massabehoud
  46 g
   x g
    y g
massa op balans
x = 46 x 32 : 92 = 16 g, y = 46 x 124 : 92 = 62 g
Terugblik

Slide 34 - Tekstslide

Les 1: Reacties en reactieproducten
Voorbeeld 1
Bij de reactie tussen natrium en zuurstof ontstaat natriumoxide. De reactievergelijking is:
4 Na (s) + O2 (g) --> 2 Na2O (s)

4 Na
+
  O2
-->
2 Na2O
   92
  32
   124
massabehoud
  46 g
   x g
    y g
massa op balans
x = 46 x 32 : 92 = 16 g, y = 46 x 124 : 92 = 62 g (of 46 + 16)
Terugblik

Slide 35 - Tekstslide

Terugblik
Bezinken en afschenken
  • Werkt het beste als de deeltjes in de suspensie groot zijn.
  • Er gaat altijd iets van de vaste stof weg.
  • Bezinken en afschenken is niet erg nauwkeurig.
  • Bezinken: naar beneden zakken van een vaste stof in een suspensie.
  • Afschenken: afgieten van de vloeistof na bezinken.

Slide 36 - Tekstslide

Terugblik
Filtreren
Een snelle en nauwkeurige manier om een suspensie te scheiden is filtreren. Je gebruikt dan een filter. 
  • De vaste deeltjes van de suspensie blijven achter in het filter, dit noemen we het residu.
  • De vloeistof die door het filter heen gaat noemen we het filtraat (altijd helder).
  • De vaste deeltjes zijn groter dan de vloeistofdeeltjes (deeltjesgrootte).

Slide 37 - Tekstslide

Terugblik
Indampen
De scheidingsmethode indampen berust op het verschil in kookpunt tussen de bestanddelen van de oplossing. 
  • De stof met het hoogste kookpunt blijft achter, het residu

Hoe kun je zout uit zeewater halen? 

Slide 38 - Tekstslide

Terugblik
Destilleren
Hoe kun je van zeewater drinkwater maken? 
Een scheidingsmethode die je kunt gebruiken is destilleren.  Je hebt dan een destillatieopstelling nodig. 
  • Het deel van de oplossing met het laagste kookpunt zal dan eerst verdampen.
  • De stof met het laagste kookpunt noemen we het destillaat.

Slide 39 - Tekstslide

Terugblik
Adsorberen
Inkt bestaat uit water en opgeloste kleurstoffen. Als je de kleurstof uit inkt wilt halen, moet je actieve kool toevoegen. 
  • Er ontstaat een suspensie
  • Het verschil in aanhechtingsvermogen tussen water en kleurstoffen is groot. 
  • Na adsorberen moet je het mengsel filtreren om de kleurstof eruit te halen. 

Slide 40 - Tekstslide

Terugblik
Extraheren
Scheiden van een mengsel van vaste stoffen.
  • De stoffen verschillen van elkaar in oplosbaarheid in een bepaald oplosmiddel.
  • Het oplosmiddel bij extraheren noemen we het extractiemiddel.
  • Soorten extractiemiddelen: water, alcohol of wasbenzine.
Heterogeen mengsel

Slide 41 - Tekstslide

Een reagens is gevoelig en selectief.
  • Gevoelig, omdat hij met een beetje stof van kleur veranderd.
  • Selectief, omdat hij met weinig  stoffen reageert.
Blokschema
Een blokschema geeft overzicht over hoe een proces in zijn werking gaat.
  • blokken: processen / bewerkingen (werkwoord)
  • pijlen: de stoffen
  • pijl van boven: toegevoegde stoffen
  • pijl van onder: afgevoerde stoffen

Slide 42 - Tekstslide

Een reagens is gevoelig en selectief.
  • Gevoelig, omdat hij met een beetje stof van kleur veranderd.
  • Selectief, omdat hij met weinig  stoffen reageert.
Blokschema
Mengsel: zand + zout

Slide 43 - Tekstslide

Een reagens is gevoelig en selectief.
  • Gevoelig, omdat hij met een beetje stof van kleur veranderd.
  • Selectief, omdat hij met weinig  stoffen reageert.
Blokschema
Mengsel: zand + zout
zand
zout

Slide 44 - Tekstslide

Een reagens is gevoelig en selectief.
  • Gevoelig, omdat hij met een beetje stof van kleur veranderd.
  • Selectief, omdat hij met weinig  stoffen reageert.
Blokschema
Mengsel: zand + zout
zand
zout
water

Slide 45 - Tekstslide

Een reagens is gevoelig en selectief.
  • Gevoelig, omdat hij met een beetje stof van kleur veranderd.
  • Selectief, omdat hij met weinig  stoffen reageert.
Blokschema
Mengsel: zand + zout
zand
zout
water
extraheren

Slide 46 - Tekstslide

Een reagens is gevoelig en selectief.
  • Gevoelig, omdat hij met een beetje stof van kleur veranderd.
  • Selectief, omdat hij met weinig  stoffen reageert.
Blokschema
Mengsel: zand + zout
zand
zout
water
extraheren
zand + zout + water

Slide 47 - Tekstslide

Een reagens is gevoelig en selectief.
  • Gevoelig, omdat hij met een beetje stof van kleur veranderd.
  • Selectief, omdat hij met weinig  stoffen reageert.
Blokschema
Mengsel: zand + zout
zand
zout
water
extraheren
zand + zout + water
filtreren

Slide 48 - Tekstslide

Een reagens is gevoelig en selectief.
  • Gevoelig, omdat hij met een beetje stof van kleur veranderd.
  • Selectief, omdat hij met weinig  stoffen reageert.
Blokschema
Mengsel: zand + zout
zand
zout
water
extraheren
zand + zout + water
filtreren
zand

Slide 49 - Tekstslide

Een reagens is gevoelig en selectief.
  • Gevoelig, omdat hij met een beetje stof van kleur veranderd.
  • Selectief, omdat hij met weinig  stoffen reageert.
Blokschema
Mengsel: zand + zout
zand
zout
water
extraheren
zand + zout + water
filtreren
zand
zout + water

Slide 50 - Tekstslide

Een reagens is gevoelig en selectief.
  • Gevoelig, omdat hij met een beetje stof van kleur veranderd.
  • Selectief, omdat hij met weinig  stoffen reageert.
Blokschema
Mengsel: zand + zout
zand
zout
water
extraheren
zand + zout + water
filtreren
zand
zout + water
indampen

Slide 51 - Tekstslide

Een reagens is gevoelig en selectief.
  • Gevoelig, omdat hij met een beetje stof van kleur veranderd.
  • Selectief, omdat hij met weinig  stoffen reageert.
Blokschema
Mengsel: zand + zout
zand
zout
water
extraheren
zand + zout + water
filtreren
zand
zout + water
indampen
zout

Slide 52 - Tekstslide

Een reagens is gevoelig en selectief.
  • Gevoelig, omdat hij met een beetje stof van kleur veranderd.
  • Selectief, omdat hij met weinig  stoffen reageert.
Blokschema
Mengsel: zand + zout
zand
zout
water
extraheren
zand + zout + water
filtreren
zand
zout + water
indampen
zout
water

Slide 53 - Tekstslide

OPDRACHT
Maak een blokschema van een mengsel van zand, suiker en kleurstof.
  • Bedenk eerst welke stappen je moet uitvoeren om het mengsel te scheiden.
  • kleurstoffen zijn ook vaste stoffen

Slide 54 - Tekstslide