WEBB - H3.1 deel I

Welkom
3 MAVO ||  2022-2023


Hoofdstuk 3



1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom
3 MAVO ||  2022-2023


Hoofdstuk 3



Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Lesdoelen
  • Theorie H3.1
  • Aan de slag
  • Opdracht bespreken
  • Evaluatie

Slide 2 - Tekstslide

Wat doe jij met je geld?

Slide 3 - Open vraag

Leerdoelen
Na deze les kun je uitleggen wat de verschillende geldfuncties zijn. Je kunt uitleggen welke geldsoorten er bestaan en wat er met de chartale en girale geldhoeveelheid gebeurt in verschillende situaties. Je kunt een saldo op een betaalrekening uitrekenen, én je kunt uitleggen wat een creditcard is.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Betalen of ruilen
Als je consumeert, koop je producten en in ruil daarvoor betaal je meestal geld. Soms kun je ook producten tegen elkaar ruilen, zonder dat daar geld aan te pas komt.

Als je met geld betaalt, kan dat op meerdere manieren, bijvoorbeeld met contant geld, of met je pinpas. Ook kun je een creditcard gebruiken, of geld naar iemand overmaken.

Slide 6 - Tekstslide

Directe ruil
Je ruilt goederen en diensten voor andere goederen of diensten.

Slide 7 - Tekstslide

Indirecte ruil
Je ruilt goederen en diensten voor geld.

Slide 8 - Tekstslide

Thomas ruilt zijn playstation game om voor een andere game met Floris
A
Directe ruil
B
Indirect ruil

Slide 9 - Quizvraag

Tamara koopt een broodje in de kantine van school
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 10 - Quizvraag

Peter gebruikt zijn pinpas om een cadeau kaart voor zijn moeder te kopen
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 11 - Quizvraag

Samen maken 1, 2 & 3

Slide 12 - Tekstslide

Geldfuncties
Geld heeft drie functies:
  1. Ruilmiddel: je ruilt goederen of diensten voor geld.
  2. Rekenmiddel: je geeft aan hoeveel iets waard is.
  3. Spaarmiddel: geld opzijleggen en niet uitgeven.

Slide 13 - Tekstslide

Samen maken 4 & 5

Slide 14 - Tekstslide

Geldsoorten
Er zijn twee soorten geld:
  • chartaal geld
  • giraal geld

Slide 15 - Tekstslide

Chartaal geld
Contant geld: munten en bankbiljetten.

Slide 16 - Tekstslide

Welke munten en bankbiljetten bestaan er in Nederland?

Slide 17 - Open vraag

Giraal geld
Geld op de bank waar je via je pinpas mee kunt betalen. Dus niet je geld op een spaarrekening.

Slide 18 - Tekstslide

Op mijn spaarrekening staat € 100.
Is dit chartaal geld of giraal geld?
A
chartaal
B
giraal
C
geen van beide
D
beide

Slide 19 - Quizvraag

Wat gebeurt er als je geld opneemt?
Als je geld opneemt bij een geldautomaat dan daalt de hoeveelheid giraal geld en stijgt de hoeveelheid chartaal geld.


Slide 20 - Tekstslide

Yara pint €25 bij de geldautomaat.
Hiermee betaalt zij de boodschappen.
Welke bewering is juist?
A
De hoeveelheid chartaal geld daalt en giraal geld stijgt.
B
De hoeveelheid chartaal geld blijft en giraal geld stijgt.
C
De hoeveelheid chartaal geld stijgt en giraal geld daalt.
D
De hoeveelheid chartaal geld daalt en giraal geld blijft gelijk.

Slide 21 - Quizvraag

Als je contactloos betaalt, wat gebeurt er dan met jouw chartale en girale geld?
A
chartaal: blijft gelijk giraal: neemt toe
B
chartaal: neemt toe giraal: neemt toe
C
chartaal: neemt af giraal: neemt toe
D
chartaal: blijft gelijk giraal: neemt af

Slide 22 - Quizvraag

Creditcard
Betalen met de creditcard is een vorm van giraal betalen. De creditcardmaatschappij schiet het geld voor.
Pas aan het eind van de maand worden de betalingen van je rekening afgeschreven.

Slide 23 - Tekstslide

Bankrekening

Creditsaldo:

Bij een positief saldo, heb je geld te goed, je staat in de "plus". 


Debetsaldo

Als je meer uitgeeft dan tot je op je rekening hebt staan, ontstaat er een tekort. Zo een negatief saldo noem je ook wel 'rood staan'.

Slide 24 - Tekstslide

Nieuw saldo berekenen
Oud saldo
+ Ontvangsten
- Uitgaven
------------
Nieuw saldo

Slide 25 - Tekstslide

Aan de slag!
Opgave 6 t/m 13

Slide 26 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?

Slide 27 - Tekstslide

Welke 3 geldfuncties ken je?

Slide 28 - Open vraag

Wat is een ander woord voor contant geld?
A
giraal geld
B
chartaal geld

Slide 29 - Quizvraag

Sleep de begrippen naar de juiste afbeelding.
Chartaal geld
Giraal geld

Slide 30 - Sleepvraag

Het kopen van een spijkerbroek bij de H&M is ...
A
directe ruil.
B
indirecte ruil.

Slide 31 - Quizvraag

Sleep onderstaande situaties naar het juist begrip.
Chartaal geld
Giraal geld
Betalen met euromunten
Geld overmaken
Contactloos betalen
Betalen met creditcard

Slide 32 - Sleepvraag

Welk voorbeeld is GEEN voorbeeld van directe ruil?
A
banaan voor een pen
B
banaan voor geld
C
pen voor een appel
D
appel voor een banaan

Slide 33 - Quizvraag

Oud saldo €75. Oma maakt € 10 naar jou over. Je koopt broodjes (€ 5) en pennen (€ 3). Wat is het nieuwe saldo?

Slide 34 - Open vraag

0

Slide 35 - Video