Startrekenen 1F herhaling H1.1

Startrekenen Hoofdstuk 1
1. Je leert de woorden van les 1.1
2. Je leert nieuwe woorden van les 1.2/1.3
3. Je maakt opdrachten en werkt op de computer
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Startrekenen Hoofdstuk 1
1. Je leert de woorden van les 1.1
2. Je leert nieuwe woorden van les 1.2/1.3
3. Je maakt opdrachten en werkt op de computer

Slide 1 - Tekstslide

Wat hoort bij elkaar?
1
33
45
127
295
4
68
96
154
336
even getallen
oneven getallen

Slide 2 - Sleepvraag

Hoeveel is de 7 waard in 3.472?

Slide 3 - Open vraag

Hoe noem je de 7 in het getal 3.472?
A
eenheid
B
tiental
C
honderdtal
D
duizendtal

Slide 4 - Quizvraag

Hoeveel is de 3 waard in 3.472?

Slide 5 - Open vraag

Hoe noem je de 3 in 3.472?

Slide 6 - Open vraag

Zoek de foute
A
veertien
B
achttien
C
twentig
D
twaalf

Slide 7 - Quizvraag

Zoek de foute
A
vierduizendhonderd
B
drieduizend honderdvijftig
C
drieëndertig
D
veertig

Slide 8 - Quizvraag

Schrijf het getal in woorden: 25

Slide 9 - Open vraag

Schrijf het getal in woorden: 42

Slide 10 - Open vraag

Schrijf het getal in woorden: 134

Slide 11 - Open vraag

Schrijf het getal in woorden: 2.367

Slide 12 - Open vraag

Hoe makkelijk/moeilijk vond je dit?
😒🙁😐🙂😃

Slide 13 - Poll

Nieuwe woorden
Getallenlijn
< kleiner dan
> groter dan
=
van klein naar groot
van groot naar klein

Slide 14 - Tekstslide

Wat hoort bij elkaar?
33 ... 34
99 .... 100
56 .... 54
drie .... twee
veertien ... vijftien
77 ... 76
elf ... 11
<
>
=

Slide 15 - Sleepvraag

Zet de getallen op volgorde van groot naar klein: 11, 67, 34, 55, 101

Slide 16 - Open vraag

Hoe makkelijk/moeilijk vond je dit?
😒🙁😐🙂😃

Slide 17 - Poll

Grote getallen
4.789.235
4 = miljoental (M)
7 = honderdduizendtal (HD)
8 = tienduizendtal (TD)
9 = duizendtal (D)
2 = honderdtal (H)
3 = tiental (T)
5 = eenheid (5)
Dus:

De 4 is 4.000.000 waard
De 7 is 700.000 waard
De 8 is 80.000 waard
De 9 is 9.000 waard
De 2 is 200 waard
De 3 is 30 waard
De 5 is 5 waard

Slide 18 - Tekstslide

Het getal 2.341.780
miljoental
honderdduizendtal
tienduizendtal
duizendtal
honderdtal
tiental
eenheid
2
3
4
1
7
8
0

Slide 19 - Sleepvraag

Blauwe boek
1. Maken: opdracht 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13
2. Uitleg van de juf -> afronden
3. Nakijken met de juf en uitleg computer
4. Werken op de computer
Paarse boek
1. Uitleg van de juf en werken op de computer 
2. Uitleg van de juf -> afronden
3. Maken: opdracht 4, 5, 6, 7 
4. Met de juf nakijken

Slide 20 - Tekstslide

Nieuwe woorden
Afronden -> ongeveer. 
Ongeveer teken:
Dus: 
811 800 -> 811 is ongeveer evenveel als 800
18.998 ≈ 19.000 -> 18.998 is ongeveer evenveel als 19.000
8.034.801 ≈ 8.000.000 -> 8.034.801 is ongeveer evenveel als 8.000.000

Slide 21 - Tekstslide

Hoe rond je af?
Als het getal kleiner dan 5 is, rond je het getal naar beneden ↓af. 
Als het getal 5 of groter is, rond je het getal naar boven  af. 
Voorbeeld: Rond het getal 6.734 af op een duizendtal.
1.  Waarop rond je af? 6.734 -> afronden op de 6
2. Naar welk cijfer kijk je voor afronden? 6.734. Naar de 7. 
3. Rond je af naar boven ↑ of naar beneden ↓? 7 is groter dan 5, dus naar boven
4. 6.734 ≈ 7.000

Slide 22 - Tekstslide

Afronden oefenen
Als het getal kleiner dan 5 is, rond je het getal naar beneden ↓af. 
Als het getal 5 of groter is, rond je het getal naar boven  af. 
Voorbeeld: Rond het getal 12.251.667 af op miljoental.
1. Waarop rond je af? 
2. Naar welk cijfer kijk je voor afronden? 
3. Rond je af naar boven ↑ of naar beneden ↓? 
4. 12.251.667 ≈ 

Slide 23 - Tekstslide

Hoe makkelijk/moeilijk vond je dit?
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Blauwe boek
1. Maken: opdracht 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13
2. Uitleg van de juf -> afronden
3. Nakijken met de juf en uitleg computer
4. Werken op de computer
Paarse boek
1. Uitleg van de juf en werken op de computer 
2. Uitleg van de juf -> afronden
3. Maken: opdracht 4, 5, 6, 7 
4. Met de juf nakijken

Slide 25 - Tekstslide

Hoe makkelijk/moeilijk vond je dit?
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll