KNM 2.1 - 2.3 2.2.7

• NT2
• MBO
• Studiejaar 1

KNM Thema 2

Nederlandse gewoonten 

Vorige les

• Maak toets 1 van Thema 1​
• Maak opdracht 2 (toets) van Thema 2: Wat weet je al? (p. 22)​
• (Extra huiswerk: lees de tekst en maak de vragen bij de tekst ‘Anne Frank’)

Na deze les

…kun je de Nederlandse gewoonten herkennen ​

…kun je alle Nederlandse feestdagen noemen​

…kun je uitleggen wat het Wilhelmus is​

…kun je uitleggen waar het Wilhelmus over gaat

Introductie

1. Wat betekent ‘een gewoonte’?

2. Wat vind jij typisch Nederlandse gewoonten?

intro: extra vragen

1. Wat doe je als je te laat bent voor een afspraak?

2. De meeste Nederlanders schrijven hun afspraken in een agenda of in hun telefoon. Doe jij dat ook? Waarom wel of waarom niet?

3. Welke Nederlandse gewoonten vind je goed? Welke vind je raar? Waarom?

2.1 Nederlandse gewoonten

Kijk naar de introductiefilm van thema 2.

1. De vrouw kijkt uit het raam. Ze kijkt naar de buren en praat over de buren.
Vind jij dat gewoon? Wat doe jij als je nieuwe buren krijgt?

2. Waarom nodigt de vrouw de buurman uit?

Lezen 2.1 

Lees de tekst: 2.1 Gewoonten

Noem dingen die in
Nederland gewoon zijn.

Omgaan met overlast: oefenen

2.2 Feestdagen 

- Lees de tekst op p. 22

Op welke feestdag zie je veel oranje?

Op welke dag is iedereen twee minuten stil?

Op welke feestdag zijn er veel lichtjes?

Op welke feestdag krijgen kinderen iets in hun schoen?

Op welke feestdag zeg je 'Gelukkig nieuwjaar'?

Welke feestdag is altijd op een donderdag?

Op welke feestdag kun je eieren zoeken?

Op welke feestdag eten Nederlanders oliebollen?

Op welke feestdag zijn er veel festivals?

2.2 Feestdagen 

1. Groepjes van vier

2. Bespreek oefening 4

2.3 Het Wilhelmus

1. Heeft jouw land een volkslied?  

Waar gaat het over? 

2. Wanneer zingen mensen in jouw land het volkslied? 

Presentaties

• Iedereen geeft een presentatie over één paragraaf​
  
• Schrijf je naam op de presentatielijst bij de paragraaf die jij gaat presenteren

Huiswerk

• Lees in je boek Thema 2.1, 2.2 en 2.3​
  
• Maak de oefeningen op de computer