2HV - oefentoets reader christelijke feestdagen

2HV - oefentoets christelijke feestdagen 
aan het begin eerst wat vragen over H7! 
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
GodsdienstMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

2HV - oefentoets christelijke feestdagen 
aan het begin eerst wat vragen over H7! 

Slide 1 - Tekstslide

Met de term "koninkrijk van God" bedoelt Jezus
A
de tijd waarin Gods macht over heel de wereld zichtbaar wordt
B
de hemel
C
Kanaän, het land waar Israël woont

Slide 2 - Quizvraag

Waardoor kon Jezus wonderen doen?
A
Hij was de Zoon van God
B
Hij had toverformules
C
Hij bezat bijzondere kracht
D
Hij was heel sterk

Slide 3 - Quizvraag

Waarom deed Jezus wonderen?
A
Omdat hij beroemd wilde worden
B
Om de mensen te vermaken
C
Omdat hij van de mensen houdt
D
Omdat hij zich verveelde

Slide 4 - Quizvraag

Als Jezus zieken geneest, valt het volgende op:
A
Hij geneest mensen die eigenlijk niet te genezen zijn
B
Jezus stuurt soms mensen weg
C
Hij gebruikt hulpmiddelen of formules
D
het kost geld

Slide 5 - Quizvraag

Waarom kwam Bartimeüs bij Jezus?
A
Hij kon niet lopen
B
Hij was blind
C
Hij was melaats
D
Hij was doof

Slide 6 - Quizvraag

Hoe wordt Jezus door Bartimeüs genoemd?
A
Jezus
B
Jezus van Nazaret
C
Zoon van David
D
Hé daar!

Slide 7 - Quizvraag

Bartimeüs noemt Jezus 'zoon van David'. Wat betekent dat?
A
David was koning, Jezus dus ook
B
de familie van David is belangrijk
C
Jezus kan hem genezen
D
het betekent niet iets bijzonders

Slide 8 - Quizvraag

Welke kenmerk van hoe Jezus geneest, zie je terug bij Bartimeüs?
A
Genezing lijkt onmogelijk
B
De genezing is eenvoudig
C
Het is gratis
D
Jezus zoekt geen publiciteit

Slide 9 - Quizvraag

Welk beroep had Zacheüs?
A
Wetgeleerde
B
Soldaat
C
Belastinginner (tollenaar)
D
Priester

Slide 10 - Quizvraag

Waarom werd Zacheüs door de mensen buitengesloten?
A
Omdat hij teveel belasting vroeg
B
Omdat hij geld in zijn eigen zak stak
C
Omdat de mensen een hekel hadden aan tollenaren
D
Omdat hij zo klein was

Slide 11 - Quizvraag

Wat belooft Zacheüs te zullen doen?
A
de helft van zijn bezit aan de armen geven
B
4x zoveel terug te geven aan de mensen die teveel hebben betaald
C
niet meer teveel te vragen
D
dit allemaal

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent de naam 'Jezus'?
A
Zoon van God
B
God redt
C
Gezalfde
D
Bijzonder kind

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent Immanuël?
A
God redt
B
God leeft
C
God met ons
D
God regeert

Slide 14 - Quizvraag

De geboorte van Jezus wordt herdacht met?
A
Kerst
B
Pasen
C
Pinksteren
D
Hemelvaart

Slide 15 - Quizvraag

Waarom is het zo bijzonder dat de herders worden uitgenodigd voor het feestje?
A
Ze werden midden in de nacht uitgenodigd
B
Ze waren buitenbeentjes
C
Ze waren geen familie
D
Wie moest er dan op hun schapen passen?

Slide 16 - Quizvraag

Hoe vonden de wijzen de weg naar de stal?
A
door de kerstverlichting
B
door een ster
C
doordat iemand de weg wees
D
omdat de profeten het hadden voorgezegd

Slide 17 - Quizvraag

Wat betekent 'Messias'?
A
God redt
B
redder
C
gezalfde
D
leider

Slide 18 - Quizvraag

Wat betekent 'Christus'?
A
Redder
B
Messias
C
Heer
D
Gezalfde

Slide 19 - Quizvraag

Hoe noemt Jezus zichzelf?
A
De redder van de wereld
B
Het licht van de wereld
C
De genezer van de wereld
D
De profeet van de wereld

Slide 20 - Quizvraag

De adventstijd is voor christenen de aanloop tijd naar kerst. Hoe lang duurt deze periode?
A
4 dagen
B
4 weken
C
2 dagen
D
2 weken

Slide 21 - Quizvraag

Wat betekent het woord
'Advent'?
A
Komst
B
Kaarsen
C
Aftellen
D
Licht

Slide 22 - Quizvraag

Welke gebeurtenissen vonden plaats op Witte donderdag? (duid er 2 aan)
A
Jezus sterft
B
Laatste avondmaal
C
Voetwassing
D
Jezus wordt verraden door Judas.

Slide 23 - Quizvraag

Palm-
pasen
Stille zaterdag 
Goede vrijdag 
Witte donderdag 
Pasen
Jezus sterft
Jezus staat op uit de dood
Laatste avondmaal 
Jezus gaat naar Jeruzalem 
Jezus ligt in het graf

Slide 24 - Sleepvraag

Palmpasen is
A
de zondag voor Pasen
B
De tweede Paasdag
C
hetzelfde als Goede Vrijdag
D
Het begin van de vastentijd

Slide 25 - Quizvraag

Goede Vrijdag heet zo, omdat...
A
Het goed was om een oproerkraaier als Jezus op te hangen
B
Pilatus op die dag nog eens iets goeds deed voor de Joden
C
Jezus stierf voor de zonden van de mensheid
D
Het goed is om op vrijdag geen vlees, maar vis te eten

Slide 26 - Quizvraag

Wat is de juiste volgorde?
A
1.Palmzondag, 2.witte donderdag, 3. goede vrijdag, 4. stille zaterdag, 5.Pasen
B
1.Palmzondag, 2.stille donderdag, 3. goede vrijdag, 4. witte zaterdag, 5.Pasen
C
1.Palmzondag, 2.witte donderdag, 3. droevige vrijdag, 4. stille zaterdag, 5.Pasen
D
1.Pasen, 2.witte donderdag, 3. goede vrijdag, 4. stille zaterdag, 5.Palmzondag

Slide 27 - Quizvraag

Welke dag in de Stille Week is de belangrijkste dag in het christendom?
A
Witte donderdag
B
Goede Vrijdag
C
Stille Zaterdag
D
Pasen

Slide 28 - Quizvraag

Wat vieren de christenen met Pinksteren?
A
De geboorte van Jezus.
B
De komst van de heilige geest.
C
De opstanding van Jezus.
D
De kruisdood van Jezus.

Slide 29 - Quizvraag

Wat hoort niet bij Pinksteren?
A
geluid van storm
B
vlammen op hoofden
C
vreemde talen spreken
D
offeren in de tempel

Slide 30 - Quizvraag

Welke uitspraak over Paulus is NIET waar?
A
Hij vervolgde eerst de christenen
B
Hij ontmoette Jezus op een bijzondere manier
C
Hij maakte 3 grote wereldreizen
D
Hij schreef de minste brieven in het Nieuwe Testament

Slide 31 - Quizvraag

Uit welke 2 dingen bestaat het avondmaal?
A
Water en brood
B
Wijn en brood

Slide 32 - Quizvraag

Op welke dag werd het laatste avondmaal gevierd?
A
Palmzondag
B
Witte donderdag
C
Goede vrijdag
D
Stille zaterdag

Slide 33 - Quizvraag

Kerst
Goede vrijdag
Pasen
Hemelvaart
Pinksteren

Slide 34 - Sleepvraag

Witte donderdag
Goede vrijdag
Stille zaterdag
Pasen
Palmpasen

Slide 35 - Sleepvraag

Wanneer is de Heilige Geest gekomen?
A
Hemelvaart
B
Pasen
C
Pinksteren
D
Kerst

Slide 36 - Quizvraag

Wat deden de leerlingen toen ze de Heilige Geest kregen?
A
Ze gingen bidden
B
Ze schaamden zich niet meer voor God en praatten over Hem
C
Ze zochten bescherming vanwege de aardbeving
D
Na de aardbeving gingen ze vol van de Geest boodschappen doen.

Slide 37 - Quizvraag

Hoe heet een persoon die voor zijn geloof wil sterven?
A
Een christen
B
Een martelaar
C
Een polytheist
D
Een diaspora

Slide 38 - Quizvraag

Ichtus betekent:
A
Jezus Christus, Zoon van God, Heilige Geest
B
Zoon van God, Redder, Heilige Geest
C
Jezus Christus, Zoon van God, Redder
D
Zoon van God, Redder, Eeuwige

Slide 39 - Quizvraag

Maak de zin af. Keizer Constantijn ........?
A
gaf harde straffen voor Christenen.
B
Werd vervolgd als christen.
C
Werd zelf christelijk.
D
Had een beeldje van een Romeinse god.

Slide 40 - Quizvraag