Le futur

1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Le futur
de toekomende tijd 

Slide 2 - Tekstslide

Le futur 
Pendant les vacances d'hiver je passerai une semaine à Paris. 
Tijdens de herfstvakantie zal ik een week in Parijs doorbrengen.

  • le futur geeft aan wat er in de toekomst gaat gebeuren

Slide 3 - Tekstslide

Le futur
Het maken van de futur is niet heel moeilijk :) 

  • hele werkwoord + uitgang

Slide 4 - Tekstslide

je passerai 
tu passeras
il passera
elle passera
on passera

nous passerons
vous passerez

ils passeront, elles passeront
ik zal doorbrengen
jij zult doorbrengen
hij zal doorbrengen
zij zal doorbrengen
men zal doorbrengen/wij zullen doorbrengen
wij zullen doorbrengen
jullie zullen doorbrengen, u zult doorbrengen
zij zullen doorbrengen

Slide 5 - Tekstslide

Le futur
Maar er is wel een uitzondering.

  • wanneer het werkwoord op een -e eindigt, vervalt die -e

  • Bijvoorbeeld:
    prendre (nemen)             je prendrai, tu prendras, il prendra,                                                         etc.

Slide 6 - Tekstslide

Le futur
Onregelmatige w.w. hebben ook vaak een onregelmatige futur:
  • avoir            j'aurai, tu auras, il aura, etc.           ik zal hebben
  • être              je serai, tu seras, il sera, etc.         ik zal zijn
  • aller             j'irai, tu iras, il ira, etc.                        ik zal gaan
  • faire            je ferai, tu feras, il fera, etc.             ik zal maken
  • pouvoir      je pourrai, tu pourras, il pourra     ik zal kunnen
  • vouloir       je voudrai, tu voudras, il voudr   ik zal willen  

Slide 7 - Tekstslide

Le futur
De questions?

Slide 8 - Tekstslide

Le futur

Zet de volgende zinnen in de futur. 
Pendant les vacances d'hiver...
1. Je joue des jeux vidéo.

2. On va au cinéma. 

Slide 9 - Tekstslide

Le futur

Zet de volgende zinnen in de futur. 
Pendant les vacances d'hiver...
3. Elle part en vacances en France.

4. Nous prenons le train de Lyon à Paris. 

Slide 10 - Tekstslide

Le futur
Des questions? 

Slide 11 - Tekstslide