Paragraaf 7.1 Tijd is geld

Programma
Start nieuw hoofdstuk 7 Ruilen over de tijd
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Programma
Start nieuw hoofdstuk 7 Ruilen over de tijd

Slide 1 - Tekstslide

Tijd is geld
Hoofdstuk 7 - Ruilen over de tijd

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Je kunt rekenen met indexcijfers
Je kunt met behulp van indexcijfers conclusies trekken

Slide 3 - Tekstslide

Menselijk kapitaal een juiste investering

menselijk kapitaal = jullie eigen kennis


Onderwijs kan gezien worden als een investering in mensen. Mensen worden hierdoor ‘meer waard’, d.w.z. nuttiger voor de maatschappij. Daarom kunnen uitgaven voor het onderwijs ook gezien worden als een investering in `menselijk kapitaal`.

Slide 4 - Tekstslide

Rente
  • Rente een ander woord daarvoor is interest.
  • Nominale rente = rente in euro's, het rente- percentage dat de bank geeft of vraagt.
  • Reële rente = nominale rente gecorrigeerd voor de inflatie.

Slide 5 - Tekstslide

Reële rente
Als je voor je € 100 spaartegoed € 5 rente krijgt, dan is je nominale rente 5%.

Maar als de prijs van een product dat je wilt kopen met meer dan die 5% stijgt, kun je toch minder kopen, ondanks dat je nominaal meer geld hebt.

De reële (= ‘echte’) rente is dan negatief.
Vergelijk: Engels = real

Deze moet je altijd uitrekenen met indexcijfers.

Slide 6 - Tekstslide

Inflatie --> prijsstijging

Slide 7 - Tekstslide

Koopkracht stijgen en daling

Slide 8 - Tekstslide

Geld sparen kost geld

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Huiswerk
Maken paragraaf 7.1 vraag 1 t/m 12

Slide 11 - Tekstslide

Programma
Herhaling 1e deel paragraaf 7.1
Huiswerk paragraaf 7.1 vraag 1 t/m 12
Uitleg 2e deel paragraaf 7.1 Indexcijfers

Slide 12 - Tekstslide

Huiswerk
Vraag 8 en 12

Slide 13 - Tekstslide

Herhaling
Nominale <--> reële rente
Inflatie
Investering in menselijk kapitaal

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Indexcijfer formule
Indexcijfer = nieuw getal : getal basisjaar x 100

Voorbeeld:
Loon basisjaar: 2000 euro
Loon nieuwjaar: 2500 euro
Indexcijfer = 2500/2000 x 100 = 125

Slide 16 - Tekstslide

VUISTREGEL
INDEXCIJFER VAN HET BASISJAAR IS ALTIJD 100

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Indexcijfer bereken
VOORBEELD:
De prijs van een t-shirt was in 2010 € 12,50 (basisjaar).
 In 2015 € 14,75.  Bereken het indexcijfer van 2015!

Slide 19 - Tekstslide

Indexcijfer bereken
VOORBEELD:
De prijs van een t-shirt was in 2010 € 12,50 (basisjaar).
 In 2015 € 14,75.  Bereken het indexcijfer van 2015.

  • basisjaar 2010 € 12,50  nieuw getal 2015 € 14,75
  • € 14,75 : € 12,50 x 100 = 118 (indexcijfer)

Slide 20 - Tekstslide

De prijs van een boek was in 2016 € 15,00 (basisjaar) en in 2017 € 15,30. Bereken het indexcijfer van 2017.
Wat is het indexcijfer?
A
101
B
102
C
103
D
104

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het indexcijfer van de exportwaarde in 2015? (2011 = 100)
A
95.8
B
101.4
C
104.4
D
98.5

Slide 22 - Quizvraag


Wat is het indexcijfer van 2013?
A
94
B
95
C
96
D
97

Slide 23 - Quizvraag

Leerdoelen
Je kunt rekenen met indexcijfers
Je kunt met behulp van indexcijfers conclusies trekken

Slide 24 - Tekstslide

Huiswerk
Maken paragraaf 7.1 vraag 12 t/m 17

Slide 25 - Tekstslide