Par. 1: Genotype en fenotype

Par 1: Genotype en fenotype
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Par 1: Genotype en fenotype

Slide 1 - Tekstslide

Doelstellingen
Je kent de kenmerken van chromosomen.
Je kan omschrijven wat genotype en fenotype betekenen.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Een vrouw gaat haar nagels lakken. Wat verandert hierdoor?
A
alleen haar fenotype
B
alleen haar genotype
C
zowel het genotype als het fenotype

Slide 8 - Quizvraag

Stelling: Mensen met een donkere huidskleur hebben een ander genotype dan mensen met een lichte huidskleur.
A
ja, dit is juist
B
nee
C
dat kunnen we niet precies vaststellen

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een chromosoom?
A
een lang DNA-molecuul dat het fenotype bevat
B
een DNA-molecuul in het cytoplasma
C
een DNA-molecuul dat nooit vergaat
D
een DNA-molecuul dat de erfelijke informatie bevat

Slide 10 - Quizvraag

De kern van een bepaalde cel van een rat bevat 21 chromosomen. Is dit de kern van een lichaamscel of van een geslachtscel?

A
van een lichaamscel
B
van een geslachtscel
C
kan zowel een lichaamscel als een geslachtscel zijn

Slide 11 - Quizvraag

Een vos heeft in de kern van een levercel 38 chromosomen. Hoeveel chromosomen bevat de kern van een huidcel bij een vos? En hoeveel van een zaadcel?
A
huidcel: 38, zaadcel: 38
B
huidcel: 38, zaadcel: 19
C
huidcel: 19, zaadcel: 19
D
huidcel: 19, zaadcel: 38

Slide 12 - Quizvraag

Het genotype wordt bepaald op het moment van......
A
de geboorte
B
de productie van de eicel
C
de productie van de zaadcel
D
de bevruchting van de eicel

Slide 13 - Quizvraag

Het aantal chromosomen in een lichaamscel van een mens is
A
44
B
48
C
46
D
23

Slide 14 - Quizvraag

Welke letters (stikstofbasen) vormen de genetische code?
A
A, T, G, C
B
A, T, C, L
C
A, G, C, L
D
C, G, T, L

Slide 15 - Quizvraag

Het fenotype wordt bepaald door...
A
het genotype
B
het genotype en de milieufactoren
C
het milieu
D
de genen

Slide 16 - Quizvraag