Geldzaken Examentraining

SchoolExamentraining
Bedrijfseconomie: Hoofdstuk 1
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

SchoolExamentraining
Bedrijfseconomie: Hoofdstuk 1

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen vandaag?
WAT?               Herhalen stof hoofdstuk 1.
HOE?               Eerst een kennisquiz, vervolgens een                        examenvraag.
MET WIE?      Alleen       
GELUID?        Fluistertoon
Vragen?         Check eerst het boek, daarna vingers

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het Schoolexamen


ongeveer 30 vragen, 60 punten

Welke stof? supersamengevat,  hoofdstuk 1,2,3

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geldzaken

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

HFST 1:Belangrijke onderwerpen
  1. Schadeverzekeringen, levensverzekeringen, procenten en indexcijfers
  2. Lenen: consumptieve kredieten
  3. Huis kopen of huren
  4. Hypotheken: lineair of annuïtair
  5. HAVO 5 ook nog:
  6. Beleggen
  7. Sparen: enkelvoudige & samengestelde interest
  8. Trouwen en scheiden

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De besloten vennootschap (bv) is een rechtsvorm waarvan het aandelenkapitaal verdeeld is in aandelen die niet vrij overdraagbaar zijn. De aandelen staan op naam en zijn in handen van een kleine, besloten groep eigenaren.

In een land vergelijkbaar met Nederland waren er in 2012 233.125 geregistreerde bv's. In 2022 zijn er 310.143 bv's bijgekomen ten opzichte van 2012.

Bereken met hoeveel procent het aantal bv's is veranderd in 2022 ten opzichte van 2012.

A
33,04%
B
133,04%
C
24,83%
D
57,09%

Slide 6 - Quizvraag

Het absolute aantal bv's in 2022 is gelijk aan 233.125 + 310.143 = 543.268
Een procentuele verandering kun je berekenen met ((nieuw - oud) / oud) x 100%
((543.268 - 233.125) / 233.125) x 100% = 133,04%
De inkoopprijs van een nietmachine is 2,50 euro. De verkoopprijs is 3 euro. Wat is brutowinstopslag in % van de verkoopprijs?
A
20%
B
25%
C
16,7%
D
15%

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De inkoopprijs van een liniaal is 2 euro en de brutowinstopslag is 200%. Hoeveel is mijn verkoopprijs?
A
4 euro
B
2 euro
C
6 euro
D
8 euro

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Indexcijfers
Indexcijfer basisjaar = 100

     waarde jaar
i.c. jaar = ---------------   x 100
waarde basisjaar

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In het basisjaar 2018 was de omzet 120.000. Het indexcijfer van 2020 is 108.
Omzet 2020?
A
128.000
B
129.600

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De omzet in 2020 is 3,6 miljoen en heeft een indexcijfer van 143. Hoe groot was de omzet in het basisjaar?
A
2,05 miljoen
B
2,52 miljoen

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het indexcijfer van 2010 is 120
Het indexcijfer van 2020 is 160
Procentuele verandering?
A
33%
B
40%
C
25%
D
60%

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bereken de verkoopprijs van deze broek
inkoopprijs= €25,90 en brutowinstopslag= 85% van de verkoopprijs.
A
€47,92
B
€30,00
C
€52,95
D
€172,67

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
€ 1.580
B
€ 2.340
C
€ 6.000
D
€ 11.580

Slide 14 - Quizvraag

Totale bedrag: 60 x 193 = € 11.580. Hiervan is € 10.000 aflossing.
De rest, 11.580 – 10.000 = € 1.580 is dus rente.
Bij sommige winkelketens kunnen consumenten hun aankopen in termijnen betalen.

Noem twee vormen van consumptief krediet waarbij consumenten hun aankopen in termijnen betalen.
A
Persoonlijke lening en doorlopend krediet
B
Kopen op afbetaling en persoonlijke lening
C
Huurkoop en persoonlijke lening
D
Huurkoop en kopen op afbetaling

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke omschrijving is er sprake van een hypothecaire lening met lineaire aflossing?
A
Een lening waarbij elke maand een gelijk rentebedrag wordt betaald.
B
Een lening waarbij elke maand een vast bedrag wordt betaald, bestaande uit rente en aflossing.
C
Een lening waarbij elke maand met gelijke bedragen wordt afgelost.
D
Een lening waarbij de lening ineens aan het einde van de looptijd wordt afgelost.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Adam wil per 1 januari 2024 een huis kopen. Het huis heeft een aanschafwaarde van € 450.000. Voor de financiering gebruikt hij voor een deel eigen geld. Voor het overige deel van de financiering sluit hij een hypothecaire lening af bij de Volksbank. Hiervoor schakelt hij de hulp in van hypotheekadviseur De Hypotheker. Notaris Boer & Kroon stelt de leveringsakte en hypotheekakte op.

Wie is de hypotheekgever bij deze hypothecaire lening?
A
Adam
B
De Volksbank
C
Notaris Boer & Kroon
D
De Hypotheker

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
A = netto-interestuitgaven, B = belastingvoordeel, C = aflossing
B
A = belastingvoordeel, B = netto-interestuitgaven, C = aflossing
C
A = aflossing, B = belastingvoordeel, C = netto-interestuitgaven
D
A = netto-interestuitgaven, B = aflossing, C = belastingvoordeel

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Op 1 mei 2024 sluit Charley een hypothecaire lening met aflossing met behulp van annuïteiten af van € 150.000 met een looptijd van 30 jaar en een rentepercentage van 4,5% per jaar. De maandelijkse annuïteit bedraagt € 760. Het marginale belastingtarief is gelijk aan 37,07%.

Bereken voor de maand juni 2024 de totale netto hypotheekuitgaven van Charley.
A
€ 406,02
B
€ 478,27
C
€ 551,76
D
€ 760,37

Slide 19 - Quizvraag

Bruto rente mei: 150.000 x 0,045 x 1/12 = 562,50
Aflossing mei: 760 - 562,50 = 197,50
Bruto rente juni: (150.000 - 197,50) x 0,045 x 1/12 = 561,76
Aflossing juni: 760 - 561,76 = 198,24
In juni is het belastingvoordeel gelijk aan 0,3707 x 561,76 = 208,24. In juni zijn de totale netto hypotheekuitgaven dus gelijk aan 561,76 - 208,24 + 198,24 = € 551,76
Hypotheken

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een besloten vennootschap stort € 440.000 op een spaarrekening van de Bunq bank. De samengestelde interest bedraagt 0,2% per kwartaal en wordt aan het einde van elk kwartaal bijgeschreven. Er vinden geen stortingen en opnames plaats.

Bereken het saldo op de spaarrekening van de besloten vennootschap na 5,5 jaar.
A
€ 417.974,58
B
€ 459.772,03
C
€ 671.867,03
D
€ 680.231,06

Slide 21 - Quizvraag

De samengestelde interest bedraag 0,2% per kwartaal (en dat is niet gelijk aan 4 x 0,2% = 0,8% per jaar!).
Het saldo op de spaarrekening van de besloten vennootschap na 5,5 jaar (oftewel 5,5 x 4 = 22 kwartalen) is gelijk aan 440.000 x 1,002²² = € 459.772,03
Sam wil op 31 december 2023 € 4.500 op zijn spaarrekening hebben staan voor de aankoop van een nieuwe Canyon racefiets.

Bereken het bedrag dat Sam op 1 januari 2017 moet storten als hij 1,25% samengestelde interest per jaar krijgt.
A
€ 4.125,22
B
€ 4.176,79
C
€ 4.908,83
D
€ 4.970,19

Slide 22 - Quizvraag

Op 1 januari 2017 moet Sam een bedrag storten dat gelijk is aan 4.500 x 1,0125⁻⁷ = € 4.125,22
Aandelen en obligaties zijn de bekendste soorten beursbeleggingen (ook wel vermogenstitels genoemd). Leg uit waarom beleggen in obligaties minder risicovol is dan beleggen in aandelen.
A
Bij obligaties wordt over een langere periode belegd, waardoor de kans groter is dat tegenvallers worden goedgemaakt.
B
De schommelingen van aandelenkoersen zijn kleiner dan die van obligaties.
C
Een obligatie geeft een vaste interestvergoeding. Een aandeel geeft alleen een dividend als het goed gaat. BIj een faillissement van een onderneming is de aandelenbelegget zijn geld kwijt.
D
Bij een faillissement van een onderneming is de kans kleiner dat een obligatiehouder het belegde vermogen terugkrijgt dan dat een aandeelhouder het belegde vermogen terugkrijgt.

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voor het delen van bezittingen en schulden bij een huwelijk of geregistreerd partnerschap zijn er drie mogelijkheden:
1. Beperkte gemeenschap van goederen
2. Algehele gemeenschap van goederen
3. Huwelijkse voorwaarden of partnerschapsvoorwaarden

Bij een beperkte gemeenschap van goederen zijn alle …(1)… die tijdens het huwelijk of geregistreerd partnerschap worden opgebouwd, …(2)… van de partners samen. Het vermogen vóór het huwelijk of geregistreerd partnerschap is …(3)… van de partners samen.
A
1 = bezittingen en schulden, 2 = niet, 3 = niet
B
1 = bezittingen, 2 = niet, 3 = wel
C
1 = bezittingen en schulden, 2 = wel, 3 = niet
D
1 = bezittingen, 2 = wel, 3 = niet

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
WAT?               Maak  examenopgave Kyra en Niels
HOE?               Op papier, inleveren
MET WIE?      Alleen       
GELUID?        Fluistertoon
Vragen?         Check eerst het boek, daarna vingers
TIJD?               20 minuten
KLAAR?          Ga verder met opgave Broodnodig
timer
25:00

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoorden

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Als erfgenaam moet je kiezen wat je doet met een eventuele erfenis. Dan is het handig om de regels over het accepteren of weigeren van een erfenis te kennen. Als je een erfenis krijgt, zijn er drie mogelijkheden.

Je kunt een erfenis allereerst verwerpen. Je krijgt ...(1)... en bent niet aansprakelijk voor eventuele schulden. De erfenis gaat naar andere erfgenamen. Daarnaast kun je een erfenis zuiver aanvaarden. Je erft alle ...(2)..., samen met eventuele andere erfgenamen. Bij het ...(3)... aanvaarden van een erfenis, accepteer je de erfenis alleen als de bezittingen groter zijn dan de schulden.
A
1 = niets, 2 = bezittingen, 3 = beneficiair
B
1 = niets, 2 = bezittingen en schulden, 3 = beneficiair
C
1 = de legitieme portie, 2 = bezittingen en schulden, 3 = voorwaardelijk
D
1 = de legitieme portie, 2 = bezittingen, 3 = voorwaardelijk

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opgave maken
  • Johan en Anja
  • pagina 50
  • 14 punten = 42 minuten
timer
42:00

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies