4.5 - Vermogen

Vermogen
Het elektrisch vermogen (P) is de hoeveelheid elektrische energie wat een apparaat per seconde verbruikt.

De eenheid van vermogen is Watt (W) 
of kilowatt (kW) 

Op ieder elektrisch apparaat staat het 
vermogen aangegeven op het typeplaatje.
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Vermogen
Het elektrisch vermogen (P) is de hoeveelheid elektrische energie wat een apparaat per seconde verbruikt.

De eenheid van vermogen is Watt (W) 
of kilowatt (kW) 

Op ieder elektrisch apparaat staat het 
vermogen aangegeven op het typeplaatje.

Slide 1 - Tekstslide

Stroom uitrekenen
Als je het vermogen (P) en de spanning (U) weet, kun je de hoeveelheid stroom die door het apparaat gaat berekenen met: 



Voorbeeld: Op een lamp staat: 230 V en 60 Watt.
Stroomsterkte = vermogen : spanning
Stroomsterkte = 60 W : 230 V = 0,26 Ampère


Stroomsterkte = vermogen : spanning

Slide 2 - Tekstslide

Vermogen uitrekenen
Als je het de spanning (U) en  de stroomsterkte (I) weet, kun je het het vermogen van het apparaat gaan berekenen met: 



Voorbeeld: Op een typeplaatje staat: 230 V en 3,9 A.
Vermogen = spanning x stroomsterkte
Vermogen = 230 V x 3,9 A = 897 W (afgerond 900 W)


Vermogen = spanning x stroomterkte

Slide 3 - Tekstslide

Spanning uitrekenen
Als je de stroomsterkte (I) en  het vermogen weet (P), kun je de spanning over het apparaat gaan berekenen met: 



Voorbeeld: Op een typeplaatje staat: 900 W en 3,9 A.
Spanning = vermogen : stroomsterkte
Spanning = 900 W : 3,9 A = 230,8 V (afgerond 230 V)


Spanning = vermogen : stroomsterkte

Slide 4 - Tekstslide

Spanning, stroomsterkte en vermogen
Je kunt dus rekenen met spanning, stroomsterkte en vermogen.




                                                                                   
                                                                                                       Deze rekendriehoek kun je gebruiken om de                                                                                                               juiste rekenregel te vinden. Leg je vinger op                                                                                                               wat je wilt uitrekenen. 


                            


Slide 5 - Tekstslide

Spanning, stroomsterkte en vermogen
                            Je legt je vinger op 'P' (het vermogen).
                           Je kunt de rekenregel gebruiken: vermogen (P) = spanning (U) x stroomsterkte


                            Je legt je vinger op 'U' (de spanning).
                           Je kunt de rekenregel gebruiken: spanning (U) = vermogen (P) : stroomsterkte (I) 


                            Je legt je vinger op 'I' (de stroomsterkte).
                           Je kunt de rekenregel gebruiken: Stroomsterkte (I) = vermogen (P) : spanning (U) 

Slide 6 - Tekstslide

Rendement
Het vermogen dat op een typeplaatje staat aangegeven is het vermogen (de hoeveelheid energie) dat het apparaat verbruikt om goed te kunnen werken. 
Helaas gaat er ook altijd energie verloren.

Hiernaast zie je dat een lamp de
opgenomen energie maar voor een deel
omzet in licht. Er ontstaat ook warmte (energie die eigenlijk verloren gaat)
Het rendement van deze lamp is dus 20%.

Slide 7 - Tekstslide

Rendement (2)
Het rendement is dus de hoeveelheid energie die een apparaat nuttig verbruikt. Je kunt het rendement berekenen met de volgende regel:




Rendement geef je altijd aan in procenten (%)!

Slide 8 - Tekstslide

Rendement (3) - rekenvoorbeeld
Op het typeplaatje van een boorhamer staat: 780 Watt en 230 V. Het afgegeven vermogen = 700 Watt. Wat is het rendement?




Rendement = 700 Watt : 780 Watt = 0,9
In procenten is dat dan: 0,9 x 100% = 90% (er is dus 10% verlies door warmte)!

Slide 9 - Tekstslide

Groot en klein vermogen
Het elektrisch vermogen (P) is de hoeveelheid elektrische energie wat een apparaat per seconde verbruikt.

Apparaten die weinig warmte hoeven te
produceren hebben vaak een klein
vermogen. Apparaten die veel warmte
moeten produceren hebben
een groot vermogen.


Slide 10 - Tekstslide

Groot en klein vermogen (2)
Apparaten die een klein vermogen hebben, werken vaak op een kleine spanning en weinig stroomsterkte:


Apparaten die een groot vermogen hebben, werken vaak op een grote spanning en veel stroomsterkte:


Slide 11 - Tekstslide

Dubbele isolatie
Op het typeplaatje zie je een vierkantje.
Dit betekent dat het apparaat waar
je mee werkt, dubbel geïsoleerd is!

Naast de draden, die geïsoleerd zijn, is ook de buitenkant
vaak van kunststof. Omdat kunststof (plastic) geen stroom doorlaat is het dus extra veilig om hier mee te werken. 

Slide 12 - Tekstslide

Onthouden!

Slide 13 - Tekstslide