Het betrekkelijk voornaamwoord + de werkwoorden toetsweek 1

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 5

Het betrekkelijk voornaamwoord 

en herhaling werkwoorden Toetsweek 1 4V en 4H

In de volgende dia's ga je alle grammatica onderdelen van hst 1 herhalen.

Dit betreft:

het betrekkelijk voornaamwoord

verschillende w.w tijden

verschil tussen de futur en de conditionnel

Betrekkelijk voornaamwoord

qui

que

dont

où

qui en que

Als het betrekkelijk voornaamwoord het ONDERWERP vervangt, dan gebruik je QUI

Als het betrekkelijk voornaamwoord het LIJDEND VOORWERP  vervangt, dan gebruik je QUE/QU'

Exemples:

C'est le professeur ........ donne beaucoup de devoirs.

Het onderwerp van de hoofdzin is "le professeur". 

Ik vul hier in: QUI

C'est le professeur ...... les élèves aiment beaucoup.

Het onderwerp van de hoofdzin is niet "le professeur" maar "les élèves:. 

 Ik vul hier in:  QUE

Exemples

L'acteur qui joue dans ce film est mon acteur préféré.

Le prof qui a écrit cette lettre est très gentil.

C'est ma mère qui a fait ce gâteau. 

Le portable que j'ai acheté la semaine dernière, ne marche plus.

Le pantalon que je voulais acheter, était trop cher.

Au magasin, j'ai vu une robe que j'aime beaucoup.

Het betrekkelijk voornaamwoord 'dont'

DONT is een betrekkelijk voornaamwoord dat hoort bij een werkwoord dat het voorzetsel 'DE' heeft. 

bv:

parler de = praten over

rêver de = dromen van / over

avoir envie de = zin hebben in

avoir besoin de = nodig hebben

Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord:
Il a fait un voyage ..... est intéressant.

1. qui
2. que
3. qu '
4. dont

Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord: qui of que?
C'est un ami ... m'a aidé beaucoup.

1. qui
2. que
3. qu'
4. dont

Kies het juiste betrekkelijk vnw

Est-ce que tu peux me donner le livre .... tu as acheté?

1. qui
2. que
3. qu'
4. dont

J'ai besoin de ce livre.
C'est un livre .......j'ai besoin.

1. qui
2. que
3. qu'
4. dont

Voici la recette .... je t'ai souvent parlé.

1. qui
2. que
3. qu'
4. dont

C'est un client .... prend très souvent le plat du jour.

1. qui
2. que
3. qu'
4. dont

La monnaie .... il nous rend n'est pas suffisante.

1. qui
2. que
3. qu'
4. dont

Wat zijn de betrekkelijke voornaamwoorden in het Frans?

1. du/de la/ des/ de l'
2. à / au/ aux / à la/ à l'
3. qui/que/ qu'/ dont
4. où/ comment/ quoi

Het betrekkelijk voornaamwoord qui is altijd lijd. v.w in mijn betrekkelijke bijzin.

1. waar
2. niet waar

Het betrekkelijk voornaamwoord dont gaat altijd gepaard met een w.w met de. ( bijv. parler de, besoin de)

1. waar
2. niet waar

Où gebruik je als betrekkelijk voornaamwoord als je verwijst naar ........ in de hoofdzin

1. Een plaats
2. een moment in de tijd
3. een plaats of een moment in de tijd

J'ai acheté un sac .... était très cher.

1. qui
2. que
3. qu'
4. dont

Je porte le pull _______ tu as choisi.

1. qui
2. que
3. qu'
4. dont

Tu as la recette .... j'ai besoin.

1. qui
2. que
3. qu'
4. dont

C'est le jour ..... j'ai rencontré mon ami.

1. qui
2. que
3. où
4. dont

La réponse ... il a donné était très simple à comprendre.

1. qui
2. que
3. qu'
4. dont

La ville ........ j'ai habité dix ans a grandi.

1. qui
2. que
3. où
4. dont

Monsieur, il y a une erreur dans le test ... vous avez donné!

1. qui
2. que
3. qu'
4. dont

Hoe maak je een voltooid deelwoord van een w.w op -er?

1. -er --> é
2. -er --> u
3. -er --> i
4. - er ----> er

Hoe vind je de stam van de imparfait?

1. w.w - er
2. hele ww
3. nous-vorm in de présent - ons
4. moet je uit je hoofd leren

Hoe vind je de stam van de futur?

1. w.w - er
2. hele ww
3. nous-vorm in de présent - ons
4. moet je uit je hoofd leren

De stam van de futur is dezelfde als die van de conditionnel.

1. waar
2. niet waar

Wat zijn de uitgangen van de imparfait?

1. -e/-es/-e/-ons/-ez/-ent
2. -ai/-as/-a/-ons/-ez/-ont
3. -ais/-ais/-ait/-ions/-iez/-aient
4. -s/-s/-/-ons/-ez/-ent

De uitgangen van de futur zijn dezelfde als de uitgangen van de imparfait.

1. waar
2. niet waar

Wat zijn de uitgangen van de conditionnel?

1. -e/-es/-e/-ons/-ez/-ent
2. -ai/-as/-a/-ons/-ez/-ont
3. -ais/-ais/-ait/-ions/-iez/-aient
4. -s/-s/-/-ons/-ez/-ent

De w.w vorm van de futur bestaat net als in het Nederlands uit 2 delen.
bijv. wij zullen wachten

1. waar
2. niet waar

De conditionnel wordt in het Nederlands vertaald door een vorm van zouden+ heel w.w

1. waar
2. niet waar

Wat is de stam van de futur en conditionnel van être?

1. aur
2. ser
3. ir
4. fer

Wat is de stam van de futur en conditionnel van faire?

1. aur
2. ser
3. ir
4. fer

Wat is de stam van de futur en conditionnel van aller?

1. aur
2. ser
3. ir
4. fer

Wat is de stam van de futur en conditionnel van pouvoir?

1. devr
2. pourr
3. voudr
4. finir

Wat is de stam van de futur en de conditionnel van vouloir

1. Voudr
2. pourr
3. aur
4. ir

Wat is de stam van de futur en de conditionnel van avoir

1. a
2. av
3. avr
4. aur