Hoofdstuk 7 Samenwerken 5H6V4V

Hoofdstuk 7
Domein Samenwerken en onderhandelen
Samenwerken
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 7
Domein Samenwerken en onderhandelen
Samenwerken

Slide 1 - Tekstslide

Het gevangenendilemma
Twee mensen worden opgepakt voor een gezamenlijke roofoverval. Ze worden meteen apart gezet en verhoord. Zonder overleg met elkaar moeten ze  beslissen of ze bekennen of zwijgen. 
  • Bekennen ze allebei, dan krijgen ze allebei 5 jaar gevangenisstraf. 
  • Zwijgen ze allebei, dan krijgen ze allebei 1 jaar gevangenisstraf. 
  • Bekent de één en zwijgt de ander, dan is de bekenner vrij en de zwijger krijgt 10 jaar gevangenisstraf en andersom. 
  • Doordat je niet met elkaar mag praten beken je allebei. Het was beter geweest als je allebei had gezwegen. 

Slide 2 - Tekstslide

Het gevangenendilemma
Een keuzesituatie die voor rationeel handelende partijen een niet-optimale uitkomst oplevert. 
Je streeft naar een zo goed mogelijk resultaat voor jezelf, ongeacht de keuze van de ander. Voor beiden leidt dit tot een slechter resultaat dan wanneer zij hadden samengewerkt. 

Slide 3 - Tekstslide

Het gevangendilemma
- Je kunt niet overleggen met elkaar. 
- Het betreft een simultane beslissing (=gelijktijdig). 
- Je kiest voor de dominante strategie: de keuze die je maakt zonder overleg met elkaar. 
- er met overleg een betere uitkomst (optimale strategie) voor beide partijen te behalen valt

Slide 4 - Tekstslide

Imperfecte informatie
Je weet niet welke beslissing de ander heeft genomen. Dus je beschikt niet over alle informatie. Op basis hiervan neem je vaak niet de meest optimale beslissing. 

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld in een beslisboom

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld in een matrix

Slide 7 - Tekstslide

Dominante strategie 
Een speler heeft een dominante strategie wanneer hij, ongeacht wat de ander doet, steeds kiest voor dezelfde actie die hem het beste resultaat oplevert.



Slide 8 - Tekstslide

Het nash-evenwicht​
Wat is het nash-evenwicht?

Een Nash-evenwicht is een situatie binnen de speltheorie waarbij geen enkele speler zijn opbrengst kan verbeteren door eenzijdig een andere keuze te maken.​

Slide 9 - Tekstslide

Pareto-optimum
Situatie waarin niemand zijn positie kan verbeteren zonder dat dit ten koste gaat van een ander. 

In het voorbeeld van het gevangendilemma zou dat 'zwijgen-zwijgen' zijn. 

Slide 10 - Tekstslide

Nash-evenwicht 
Voorbeeld
uit de praktijk

Slide 11 - Tekstslide

Het nash-evenwicht​
Hoe bepalen we het nash-evenwicht?​

Gebruik pay-off matrix (opbrengstenmatrix):


Slide 12 - Tekstslide

Het nash-evenwicht​
STEL: AH kiest voor geen prijsverlaging. Wat zal Jumbo kiezen ?










Slide 13 - Tekstslide

Het nash-evenwicht​
STEL: Jumbo kiest voor geen prijsverlaging. Wat zal AH kiezen ?










Slide 14 - Tekstslide

Het nash-evenwicht​
STEL: AH kiest voor wel prijsverlaging. Wat zal Jumbo kiezen ?










Slide 15 - Tekstslide

Het nash-evenwicht​
STEL: Jumbo kiest voor wel prijsverlaging. Wat zal AH kiezen ?










Slide 16 - Tekstslide

Het nash-evenwicht​
Nash-evenwicht: geen enkele speler kan een beter resultaat behalen door eenzijdig de keuze te veranderen. 
________                   ________
________
________
Nash-evenwicht: geen enkele speler kan een beter resultaat behalen door eenzijdig de keuze te veranderen. 

Dus we moeten controleren:​
Wat gebeurt er als de AH zijn keuze verandert?​
Wat gebeurt er als de Jumbo zijn keuze verandert?

Slide 17 - Tekstslide

Gegeven is de volgende spelsituatie:

Gegeven is de volgende spelsituatie:

a) Wat is de waarschijnlijke uitkomst van deze situatie?


Slide 18 - Open vraag

Gegeven is dezelfde spelsituatie:

b) Is het Nash-evenwicht optimaal. Leg uit.


Slide 19 - Open vraag


c) Welke drie veronderstellingen zijn er bij een gevangendilemma?

Slide 20 - Open vraag

Beslissingen
Eenmalig of lange termijn --> de beslissing zal heel anders kunnen uitvallen. 
Eigen belang vs samenwerken
  • Coöperatief of non-coöperatief
  • Zelfbinding - bij beslissing rekening houden met de ander
  • Reputatie - hoe denkt iemand over je? 
  • Sociale normen - wat is aanvaardbaar? 

Slide 21 - Tekstslide

Beslissingen
  • Simultane beslissing - de beslissing wordt gelijktijdig genomen. Vb. gevangendilemma
  • Sequentiële beslissing - de beslissing wordt na elkaar genomen. Vb. schaakspel
    (je houdt rekening met toekomstige beslissingen van de ander). 

Slide 22 - Tekstslide

Prijzenoorlog
Zelfstudie
VWO: paragraaf 7.3 
Havo: Paragraaf 7.4

Slide 23 - Tekstslide

Individuele goederen
Producten die kunnen worden gesplitst in individueel leverbare eenheden. 
Voorbeeld: blikje cola, vliegticket, fiets

Slide 24 - Tekstslide

Collectieve goederen
Niet uitsplitsbaar in individueel leverbare eenheden. Niemand kan voor gebruik worden uitgesloten. 
Voorbeeld: brug, dijk, straatverlichting
Meestal betaalt de overheid

Slide 25 - Tekstslide

Collectieve goederen
Geen marktwerking
Niemand zou geld betalen om de Afsluitdijk aan te leggen. 
Gevangendilemma: betaalt de een wel en de ander niet, dan gaat de betaler er in inkomen op achteruit. De niet-betaler ('free-rider') kan wel gebruik maken van de Afsluitdijk, maar gaat er in inkomen niet op achteruit. 
Oplossing: Betaling met belastinggeld (collectieve dwang). 


Slide 26 - Tekstslide

Externe effecten
Effecten veroorzaakt door productie/consumptie die niet in prijs van producten is opgenomen. 
Voorbeeld in het boek: lozing in water van een bedrijf, dat moet worden gereinigd door de ander. 
Coasetheorema (6VWO)
Coase ziet negatieve externe effecten als marktfalen. Er wordt in de prijsstelling geen rekening gehouden met de maatschappelijke kosten. Verooraakt door het ontbreken van eigendomsrechten en vrije marktwerking. Door dat te formuleren kunnen de kosten van externe effecten deel uitmaken van de prijsvorming. 

Slide 27 - Tekstslide

Hoofdstuk 8 Onderhandelen

Slide 28 - Tekstslide

8.1 Onderhandelingsvoorwaarden
Marktvormen en marktmacht
Onderhandeling
Surplus
Beroving
Verzonken kosten

Slide 29 - Tekstslide

Marktvormen
  • Monopolie: Aanbieder stelt zelf zijn prijs vast
  • Oligopolie: Partijen houden bij prijsstelling rekening met elkaar.
  • Monopolistische concurrentie: Invloed op prijsstelling door 'heterogene' producten. 
  • Volledige mededinging: Individuele aanbieders hebben geen invloed op de prijs. 

Slide 30 - Tekstslide

Onderhandeling
Proces waarbij twee of meer partijen proberen om tot een gezamenlijke overeenkomst te komen. 
Afhankelijk van de hoeveelheid aanbieders in een markt. 

Slide 31 - Tekstslide

Surplus
  • Producentensurplus: producenten willen het liefst een zo hoog mogelijke prijs. Maximalisatie tussen de prijs die hij krijgt en hij er minimaal voor wil hebben [MK] (verkoopbereidheid)
  • Consumentensurplus: consument betaalt het liefst zo min mogelijk. Maximalisatie tussen de prijs die hij betaalt en wat hij ervoor wil betalen (=betalingsbereidheid). 

Slide 32 - Tekstslide

Relatiespecifieke investering
Investering agv een tussen twee partijen afgesloten contract.
Je bent afhankelijk geworden van deze partij. Bijv. nieuwe keuken, huis bouwen. 
Beroving: als de partij misbruik maakt van je afhankelijkheid. 

Slide 33 - Tekstslide

Verzonken kosten
Kosten die zijn gemaakt en niet kunnen worden terugverdiend. 
Je moet nu beslissen of je rekening met deze kosten houdt. Soms doe je dat wel, maar maak je uiteindelijke en betere beslissing als je ze als buiten beschouwing laat. 

Slide 34 - Tekstslide

8.2 Loonvorming

Slide 35 - Tekstslide

Arbeidsmarkt
Geheel van vraag en aanbod naar arbeid. 
Loon is de beloning (inkomen) voor de (productie)factor arbeid
Beroepsbevolking
Vraag en aanbod van arbeid

Slide 36 - Tekstslide

Wie bepaalt het aanbod van arbeid
A
de ondernemingen
B
de beroepsbevolking

Slide 37 - Quizvraag

Hoe weet je hoe groot de vraag naar arbeid is?
A
Aantal werklozen
B
Aantal vacatures

Slide 38 - Quizvraag

Verschil tussen werkgelegenheid in personen en arbeidsjaren?

Slide 39 - Open vraag

Loonvorming
  • In loondienst: arbeidsovereenkomst - bepaald werk verrichten tegen een bepaalde betaling. 
  • Burgerlijk wetboek: rechten en plichten werkgevers en werknemers
  • Primaire en secondaire arbeidsvoorwaarden
  • Einde arbeidsovereenkomst
  • Obv vraag en aanbod ontstaat evenwichtsloon

Slide 40 - Tekstslide

Wat heeft invloed op de hoogte van het evenwichtsloon?

Slide 41 - Open vraag

Minimumloon
  • Dit loon heeft de hoogte van een bedrag dat als sociaal aanvaardbaar wordt gezien. 
  • Je grijpt in op een markt van vraag en aanbod. 
  • Wat is dan het gevolg als het minimumloon te hoog wordt gesteld? 
  • In welke situatie leidt dit tot een groter probleem: laag of hoog conjunctuur en waarom? 

Slide 42 - Tekstslide

Noem een oorzaak van neerwaartse loonstarheid

Slide 43 - Open vraag

Loonstarheid
  • Tijdens een laagconjunctuur (recessie bijv) is er vaak veel werkloosheid (gedaalde vraag naar goederen en diensten
    --> productiedaling --> stijging werkloosheid). 
  • In normale vraag en aanbodsituatie zouden de lonen dalen.
  • In werkelijkheid grote weerstand op de verlaging van lonen.  Tevens gemaakte afspraken, waaronder CAO. Of regels zoals minimumloon. 

Slide 44 - Tekstslide

Loononderhandelingen
Centraal akkoord - overeenkomst tussen werkgevers- en werknemersorganisaties over arbeidsvoorwaarden en sociaal economische vraagstukken.
Basis voor CAO-onderhandelingen.  
Loonruimte = marge waarbinnen een loonstijging besproken kan worden. 

Slide 45 - Tekstslide

CAO
Collectieve arbeidsovereenkomst - overeenkomst over de voorwaarden waaronder arbeid wordt verricht. 
Vakbonden sluiten de lonen af namens de werknemers. 
Ondernemingen moeten de afspraken over de loonkosten en andere zaken, zoals veiligheid (arbo) naleven. 

Slide 46 - Tekstslide

Loonruimte
Stijging reële arbeidsproductiviteit = 
stijging arbeidsproductiviteit en inflatie

Zie voorbeeld boek blz. 60

Slide 47 - Tekstslide

Nominale en reële  loonstijging
  • Nominale loonstijging = toename van loon uitgedrukt in geld. 
  • Reële loonstijging = loonstijging gecorrigeerd voor inflatie. 
  • Vaak koppeling loonstijging aan ontwikkeling prijspeil. Dit heeft prijscompensatie (koopkracht in tact houden). 
  • Initiële vs incidentele loonstijging

Slide 48 - Tekstslide

Loonstijging
Reële loonindex = 
(index nominale loon / index algemeen prijspeil) x 100

Slide 49 - Tekstslide