21/03/2023 Grammatica zinsdelen H4 les 2

10 minuten stil lezen uit je leesboek

Doe je telefoon in de telefoontas
Leg al je boeken op tafel
Ga rustig op je plaats zitten
Leg je huiswerk op de hoek van je tafel (de startopdracht + 4 en 5 op bladzijde 54-56)


1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

10 minuten stil lezen uit je leesboek

Doe je telefoon in de telefoontas
Leg al je boeken op tafel
Ga rustig op je plaats zitten
Leg je huiswerk op de hoek van je tafel (de startopdracht + 4 en 5 op bladzijde 54-56)


Slide 1 - Tekstslide

Grammatica zinsdelen H4 les 2
Enkelvoudige en samengestelde zinnen

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
- Huiswerk bespreken 
- Wat weet je al 
- Uitleg theorie 
- Kort oefenen
- Werken aan de opdrachten (hopelijk)
Aan het einde van de les weet je wat enkelvoudige en samengestelde zinnen zijn en kan je deze herkennen. 
Aan het einde van de les kan je een meewerkend voorwerp in een zin benoemen. 

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk bespreken 
De startopdracht + 4 en 5 op bladzijde 56-57

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Wat weet je al?

Slide 7 - Tekstslide

Wie krijgt iets? 
1. Julia en Kim gaven een cadeautje aan hun moeder.
2. Mijn vriend geeft de poes en de hond hun eten.
3. Hij mailt zijn collega de documenten.

  1. aan hun moeder 
  2. de poes en de hond 
  3. zijn collega 

Slide 8 - Tekstslide

Uitleg theorie 
Enkelvoudige en samengestelde zinnen

Meewerkend voorwerp

Slide 9 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp (mv) werkt mee met het onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp.

  • Ik gaf mijn tante een cadeau 
  • PV: gaf 
  • OW: ik
  • LV: een cadeau 
  • MV: mijn tante 

Slide 10 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Eerste manier: 

  • aan/voor wie/wat + wg + o + lv?
  • aan wie gaf ik een cadeau
  • antwoord: mijn tante 

  • Als aan of voor in de zin staat bij het meewerkend voorwerp dan hoort het erbij. 

Slide 11 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
We hebben haar de oplossing van het probleem verteld.
  • WG: hebben verteld 
  • OW: we 
  • LV: de oplossing van het probleem 
  • aan wie hebben we de oplossing van het probleem verteld?
  • MV: haar 

aan/voor wie/wat + wg + o + lv?


Slide 12 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Tweede manier: 

  • Een zinsdeel is een meewerkend voorwerp:
  • als het begint met aan of voor en als je dat zinsdeel kunt weghalen;
  • als het niet begint met aan of voor, maar je dat voorzetsel ervóór kunt zetten. 
  • Emma stuurt een berichtje aan Liz. -> Emma stuurt Liz een berichtje. 
  • Hij vertelde de klas een sterk verhaal. -> Hij vertelde een sterk verhaal aan de klas


Slide 13 - Tekstslide

Enkelvoudige zin
  • Maar één persoonsvorm 
  • Altijd een hoofdzin -> persoonsvorm en onderwerp staan naast elkaar (!)

  • Ik heb goed geleerd voor de toets van Nederlands.
  • Wij fietsen samen naar school. 

Slide 14 - Tekstslide

Samengestelde zin
  • Een zin die bestaat uit twee of meer zinnen

Kan bestaan uit: 
  • Twee hoofdzinnen
  • Een hoofdzin en een bijzin 

Slide 15 - Tekstslide

Samengestelde zin 
Twee hoofdzinnen:
  • Hij luistert goed naar zijn zangcoach want hij wil later zanger worden. 
  • Hij luistert goed naar zijn zangcoach want hij wil later zanger worden. 

  • Ik heb morgen een toets dus ik ga vroeg naar bed. 
  • Ik heb morgen een toets dus ik ga vroeg naar bed. 

Slide 16 - Tekstslide

Samengestelde zin 
Een hoofdzin en een bijzin:
  • Hij luistert goed naar zijn zangcoach, omdat hij later zanger wil worden. 
  • Hij luistert goed naar zijn zangcoach, omdat hij later zanger wil worden. 

  • Ik denk dat het morgen hard gaat regenen. 
  • Ik denk dat het morgen hard gaat regenen. 

Slide 17 - Tekstslide

Samengestelde zin 
  • In een bijzin staan het onderwerp en persoonsvorm meestal niet naast elkaar.
  • In een bijzin staan alle werkwoorden aan het einde van de zin. 
  • Het woord dat de twee zinnen aan elkaar verbindt hoort bij de bijzin.

  • Tussen de zinnen van een samengestelde zin zet je dubbele zinsdeelstrepen:
  • Hij | luistert | goed | naar zijn zangcoach, || omdat | hij | later | zanger | wil | worden. 

Slide 18 - Tekstslide

Oefenen

Slide 19 - Tekstslide

Oefenen
1. Hoe heb je de conciërge de situatie uitgelegd? 
3. Ik word knalrood en zweterig, als ik een meisje haar naam vraag.

Verdeel de zin in zinsdelen (dubbele streep bij samengestelde zin) en benoem ze. Kies uit: pv, o, wg, ng, lv, mv
Vier minuten, zelfstandig 

Slide 20 - Tekstslide

Werken aan de opdracht
Wat? Maak opdracht 6, 7 en 9 op bladzijde 57-58 
Hoe? Eerste 5 minuten zelfstandig, daarna mag je overleggen 
Tijd? Je hebt tot het einde van de les, het is huiswerk voor 28/03/23 
Vragen? Steek je hand op en ik kom bij je langs
Klaar? Lees verder uit je leesboek of maak ander huiswerk. 


timer
10:00

Slide 21 - Tekstslide

Huiswerk

Voor volgende week dinsdag 28/03/23 moet opdracht 6, 7 en 9 op bladzijde 57-58 af zijn.

Schrijf dit op in je plenda!

Slide 22 - Tekstslide