2D Lezen H1

Lezen H1
Leesstrategie, onderwerp, hoofdgedachte, tekstverband, tekstdoel
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lezen H1
Leesstrategie, onderwerp, hoofdgedachte, tekstverband, tekstdoel

Slide 1 - Tekstslide

DOELEN


- je kunt het onderwerp in een tekst vinden (herhaling); 


- je kunt aan de bron van een tekst zien waar deze vandaan komt en wie het heeft geschreven;


- je weet wat deelonderwerpen zijn, hoe je deze in een tekst kunt vinden en ik kan ze benoemen;


- je weet wat de hoofdgedachte van een tekst is en kunt de hoofdgedachte van een tekst vinden.

- je weet met welk doel een tekst geschreven is

onderwerp, deelonderwerp en hoofdgedachte

Slide 2 - Tekstslide

Doel
Aan het einde van de les heeft weet iedereen hoe je het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst kunt vinden, en wat deelonderwerpen zijn.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

ONDERWERP
Een tekst of een verhaal gaat ergens over.
Dit noem je het onderwerp van een tekst.
Lees de tekst eerst oriënterend 
en stel dan de vraag: 
Waarover gaat de hele tekst?

Slide 5 - Tekstslide

DEELONDERWERPEN
In een tekst kunnen verschillende dingen over een onderwerp gezegd worden.
Deze kleinere aspecten (onderdelen) van het onderwerp zijn deelonderwerpen.

Meestal wordt er in één alinea één deelonderwerp behandeld.

Slide 6 - Tekstslide

DEELONDERWERPEN
Als je heel snel wilt weten wat de deelonderwerpen in een tekst zijn, dan lees je een tekst globaal.

Bij globaal lezen lees je alleen de eerste en de laatste zin van elke alinea.

Slide 7 - Tekstslide

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over school?
A
De dierenwinkel
B
De geschiedenis van voetbal
C
Pauzes in de aula
D
Zakgeld

Slide 8 - Quizvraag

Hoofdgedachte
De hoofdgedachte vertelt in één zin wat over het onderwerp van de tekst wordt gezegd.

De hoofdgedachte is NOOIT een vraag.

Slide 9 - Tekstslide

Hoofdgedachte
onderwerp: honden
hoofdgedachte: Honden stammen af van wolven.

onderwerp: honden
hoofdgedachte: Honden zijn goede huisdieren.

Slide 10 - Tekstslide

Hoofdgedachte
1. Lees de hele tekst.
2. Bepaald het onderwerp van de tekst.
3. Wat is het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd?
4. Controleer: de hoofdgedachte is één zin.


Slide 11 - Tekstslide

Hoofdgedachte
Vaak vind je de hoofdgedachte in de inleiding of het slot van de tekst.

De hoofdgedachte staat niet altijd letterlijk in de tekst. Soms moet je hem zelf bedenken.


Slide 12 - Tekstslide

Elke tekst heeft een onderwerp.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Je kunt alleen met één woord zeggen wat het onderwerp is.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Welke leesstrategie gebruik je om het onderwerp van een tekst kunnen vinden?
A
Globaal lezen
B
Precies lezen
C
Zoekend lezen
D
Oriënterend lezen

Slide 15 - Quizvraag

De bron is:
A
Waar de tekst vandaan komt.
B
Wie de tekst heeft geschreven.
C
Waar de tekst vandaan komt en wie de tekst heeft geschreven.
D
Wie de tekst heeft geschreven en de illustraties gemaakt heeft.

Slide 16 - Quizvraag

Bij het onderwerp horen altijd deelonderwerpen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Welke leesstrategie gebruik je om het deelonderwerp van tekst te vinden?
A
Oriënterend lezen
B
Precies lezen
C
Zoekend lezen
D
Globaal lezen

Slide 18 - Quizvraag

Welke leesstrategie gebruik je om de hoofdgedachte te vinden?
A
Globaal lezen
B
Zoekend lezen
C
Oriënterend lezen
D
Precies lezen

Slide 19 - Quizvraag

Tekstverband

Aan een tekstverband zie je wat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar te maken hebben.

Slide 20 - Tekstslide

CHRONOLOGISCH VERBAND

Slide 21 - Tekstslide

Ik heb goed geleerd voor de toets. 
Daarna heb ik thee gedronken met mijn vriendin.

De zinnen zijn met elkaar verbonden.
Aan het woordje DAARNA kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben. 
Er zit namelijk een tijdsvolgorde in.
Dit noem je een CHRONOLOGISCH verband

Slide 22 - Tekstslide

OPSOMMEND VERBAND

Slide 23 - Tekstslide

Ik heb goed geleerd voor de toets. Eerst heb ik woordjes geleerd en de zinnen heb ik geoefend. Ook heeft moeder me overhoord.

De zinnen zijn met elkaar verbonden. 
Aan de woordjes EERST, EN en OOK kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben. 
Er wordt namelijk iets opgesomd.
Dit noem je een OPSOMMEND verband

Slide 24 - Tekstslide

TEGENSTELLEND VERBAND

Slide 25 - Tekstslide

Ik heb goed geleerd voor de toets, maar ik heb een onvoldoende gehaald.

De zinnen zijn met elkaar verbonden.
Aan het woordje MAAR kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben. 
Er zit namelijk een tegenstelling in.
Dit noem je een TEGENSTELLEND verband

Slide 26 - Tekstslide

CONCLUDEREND VERBAND

Slide 27 - Tekstslide

Ik heb de theorie niet begrepen, dus ik heb een onvoldoende gehaald.

De zinnen zijn met elkaar verbonden.
Aan het woordje DUS kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben. 
Er zit namelijk een conclusie in.
Dit noem je een CONCLUDEREND verband

Slide 28 - Tekstslide

Tekstverband opsomming

Mijn broer moet nodig naar de kapper en hij moet ook naar tandarts.


 Signaalwoorden van een opsomming zijn:

ten eerste, ten tweede, tenslotte, 

en, ook, bovendien, daarnaast, verder


Slide 29 - Tekstslide

Tekstverband tegenstelling

Vanmorgen moest ik vroeg opstaan, maar morgen kan ik uitslapen.


 Signaalwoorden van een tegenstelling  zijn:

maar, echter, toch


Slide 30 - Tekstslide

Tekstverband conclusie



 Signaalwoorden van een conclusie zijn:

dus, daarom, kortom


Slide 31 - Tekstslide

Tekstverband tijdsvolgorde

Mijn broer moet eerst naar de kapper en daarna naar zijn werk.


 Signaalwoorden van een tijdsvolgorde zijn:

Eerst, terwijl, nadat, voordat, daarna, vervolgens, ten slotte


Slide 32 - Tekstslide


 Bij welk tekstverband horen de 
 signaalwoorden zo, zoals en bijvoorbeeld?
 Vraag 6 van 10
A
voorbeeld
B
opsomming
C
tegenstelling
D
conclusie

Slide 33 - Quizvraag


 Bij welk tekstverband horen de 
 signaalwoorden dus, daarom en  kortom?
 Vraag 6 van 10
A
voorbeeld
B
opsomming
C
tegenstelling
D
conclusie

Slide 34 - Quizvraag


 Welke signaalwoorden horen de 
 bij het teksverband tegenstelling?
 Vraag 6 van 10
A
ook
B
maar
C
toch
D
daarom

Slide 35 - Quizvraag

Weet je nog?
Wat is oriënterend lezen?
A
Bekijk de tekst en lees de eerste alinea
B
Lees de eerste en laatste zin van de alinea's
C
Bekijk de tekst en zoek de info die je nodig hebt
D
Lees de tekst helemaal en nauwkeurig

Slide 36 - Quizvraag

Weet je nog?
Wat is globaal lezen?
A
Bekijk de tekst en lees de eerste alinea
B
Lees de eerste en laatste zin van de alinea's
C
Bekijk de tekst en zoek de info die je nodig hebt
D
Lees de tekst helemaal en nauwkeurig

Slide 37 - Quizvraag

Weet je nog?
Wat is precies lezen?
A
Bekijk de tekst en lees de eerste alinea
B
Lees de eerste en laatste zin van de alinea's
C
Bekijk de tekst en zoek de info die je nodig hebt
D
Lees de tekst helemaal en nauwkeurig

Slide 38 - Quizvraag

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over voetbal?
A
De verzorging van een konijn
B
Het tenue
C
Kruidentuin
D
Koffiebonen

Slide 39 - Quizvraag

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over politiek?
A
Gezelschapsspellen
B
Verkiezingen
C
Vakantiereizen
D
De woestijn

Slide 40 - Quizvraag

GELEERD?


- je kunt het onderwerp in een tekst vinden (herhaling); 

- je kunt aan de bron van een tekst zien waar deze vandaan komt en wie het heeft geschreven;

- je weet wat deelonderwerpen zijn, hoe je deze in een tekst kunt vinden en ik kan ze benoemen;

- je weet wat de hoofdgedachte van een tekst is en kunt de hoofdgedachte van een tekst vinden.

- je weet wat het doel is van de schrijver

onderwerp, deelonderwerp en hoofdgedachte

Slide 41 - Tekstslide