Meer dan Lezen: Herhaling paragraaf 1 t/m 7

Een synoniem...
A
is een woord met dezelfde vorm maar andere betekenis
B
is een woord dat hetzelfde betekent als een ander woord
C
is een woord dat het tegenovergestelde is van een ander woord
D
is een term die een deel van iets anders weergeeft
1 / 37
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Een synoniem...
A
is een woord met dezelfde vorm maar andere betekenis
B
is een woord dat hetzelfde betekent als een ander woord
C
is een woord dat het tegenovergestelde is van een ander woord
D
is een term die een deel van iets anders weergeeft

Slide 1 - Quizvraag

synoniem
omschrijving
voorbeelden
Ik ben dol op chocolade en mijn zus is gek op ijs.
Je organen zijn opgebouwd uit cellen, de kleinste bouwstenen van je lichaam.
Voor een goed hygiëne is het slim om je handen te wassen en te niezen in je elleboog.
Vruchten zoals kiwi's en sinaasappelen bevatten veel vitamine C.

Slide 2 - Sleepvraag

Het is een groot dilemma, een probleemgeval, dat niet zomaar is op te lossen. 
Een docent is iemand die kennis en vaardigheden overdraagt aan leerlingen. 
Er zijn grondstoffen voor nodig, bijvoorbeeld aardolie, water en katoen. 
synoniem
omschrijving
voorbeeld

Slide 3 - Sleepvraag

Zoek de synoniemen.
afwezig
nadoen
aansteken
ongetwijfeld
absent
zeker
besmetten
imiteren

Slide 4 - Sleepvraag

Het onderwerp van een tekst...
De hoofdgedachte van een tekst...
Is waar de tekst over gaat.
Is het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp duidelijk wil maken.

Vind je in de titel en de inleiding.


Vind je in de titel, de inleiding of het slot.

Het onderwerp van een tekst...
De hoofdgedachte van een tekst...

Slide 5 - Sleepvraag

Onderwerp en hoofdgedachte:
Wat kan géén hoofdgedachte zijn?
A
Jongetje stoot beeld van 4.000 euro om en moet betalen
B
Honden troosten kinderen na aanslag in VS
C
Doden in China
D
Kangoeroe huppelt door weiland op Texel

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?
Wat is een hoofdgedachte?
A
gedachte uit je hoofd
B
samenvatting van een tekst in één zin
C
samenvatting van een tekst
D
één zin in de tekst

Slide 7 - Quizvraag

Niet waar
Waar
De hoofdgedachte vertelt in één zin waar de tekst over gaat.
Hoofdgedachte en onderwerp hebben altijd met elkaar te maken.
De hoofdgedachte staat altijd in de inleiding.
In een hoofdgedachte staan soms voorbeelden.

Slide 8 - Sleepvraag

Wat is het verschil tussen het onderwerp van een tekst en de hoofdgedachte van een tekst?

Slide 9 - Open vraag

Hoofdgedachte 
Hoofdgedachte is vaak te vinden in de inleiding of het slot van de tekst.
Vraag bij hoofdgedachte:
Wat is het belangrijkste wat er in de hele tekst over het onderwerp wordt gezegd? 

De hoofdgedachte is een hele zin.



Slide 10 - Tekstslide


Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Slide 11 - Quizvraag

Herhaling leesvaardigheid
Woordraadstrategieën
Onderwerp
Hoofdgedachte
Tekstdoelen en tekstsoorten
Alinea's en kenzinnen
Inleiding - middenstuk - slot
Deelonderwerpen

Slide 12 - Tekstslide

informeren
instrueren
overtuigen

Slide 13 - Sleepvraag

Alinea's
Een goede schrijver verdeelt zijn/haar tekst in kleine stukjes. Dit noem je een alinea.

Een schrijver kan op verschillende manieren laten zien dat iets een alinea is.

Slide 14 - Tekstslide

Alinea
Een tekst is in stukjes verdeeld. Zo'n stukje is een alinea.

Alinea 
- Bestaat uit een aantal zinnen die bij elkaar horen omdat ze over hetzelfde gaan.
- Iedere nieuwe alinea begint op een nieuwe regel, na een witregel.

Slide 15 - Tekstslide

Kernzin
  • De belangrijkste zin van een alinea.
  • Deze staat meestal vooraan in een alinea.
  • Meestal de 1e zin.
  • Soms de 2e zin, dan is de 1e zin er om het verband met de voorgaande alinea aan te tonen. 
  • Deze kan ook aan het einde van een alinea staan.

Slide 16 - Tekstslide

Wat is een kernzin?
A
De eerste zin van de inleiding
B
De laatste zin van het slot
C
De belangrijkste informatie van een tekst
D
De zin met de belangrijkste informatie van een alinea

Slide 17 - Quizvraag

Wat vertel je als je kort wilt vertellen waar een tekst over gaat?
A
Hoofdzaken
B
Bijzaken

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

De inleiding begint soms met een anekdote. Wat is dat?
A
een voorbeeld
B
een kort grappig verhaaltje
C
een uitleg bij het onderwerp
D
een samenvatting van de tekst

Slide 20 - Quizvraag

In de inleiding probeert de schrijver de lezer....
A
te overtuigen
B
te informeren
C
nieuwsgierig te maken
D
over te halen verder te lezen

Slide 21 - Quizvraag

Inleiding
  • is het eerste deel van een tekst
  • onderwerp van de tekst wordt duidelijk
  • bestaat soms uit anekdote(=kort grappig verhaaltje)
  • is meestal één alinea (soms twee of drie bij langere teksten)
  • maakt je nieuwsgierig

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Middenstuk

  • is het langste deel van de tekst
      met de  meeste informatie
  • vaak meerdere alinea's/verschillende deelonderwerpen

                                             

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slot
In het slot staat nog een keer het belangrijkste uit de tekst.
Dit kan een conclusie of een samenvatting zijn. Soms wordt er naar de toekomst gekeken. In een nieuwsbericht ontbreekt vaak een slot.


Slide 26 - Tekstslide

Onderwerp (en deelonderwerpen)
Elke tekst gaat ergens over. Het heeft een bepaald onderwerp.

Als er veel over een onderwerp te vertellen is, kan het onderverdeeld zijn in deelonderwerpen.

Het onderwerp bestaat uit maximaal 3 losse woorden


Slide 27 - Tekstslide

Onderwerp + deelonderwerpen
Drie alinea's in het middenstuk.

Drie deelonderwerpen in het middenstuk.
onderwerp
deelonderwerp
deelonderwerp
deelonderwerp
inleiding
slot

Slide 28 - Tekstslide

Deelonderwerp en alinea
Soms gaat één alinea over één 
deelonderwerp. Soms gaan 
meerdere alinea’s over 
één deelonderwerp.

Slide 29 - Tekstslide

Onderwerp, deelonderwerp 

Onderwerp: Waarover gaat in enkele woorden de tekst?

Deelonderwerp:

Waar gaat deze alinea over?



Slide 30 - Tekstslide

Onderwerp: Nationaal schoolontbijt
Deelonderwerp:
Hoe kan een school meedoen?
Deelonderwerp:
Afhankelijk van subsidies.
Deelonderwerp:
Gevolgen van armoede.

Slide 31 - Tekstslide

Wat is een deelonderwerp?
A
Het onderwerp van een tekst
B
Het onderwerp van een alinea
C
aspecten van het onderwerp

Slide 32 - Quizvraag

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over school?
A
De dierenwinkel
B
De geschiedenis van voetbal
C
Pauzes in de aula
D
Zakgeld

Slide 33 - Quizvraag

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over politiek?
A
Voetbal
B
Verkiezingen
C
Vakantiereizen
D
Examens

Slide 34 - Quizvraag

Wat is het deelonderwerp alinea 2?
Wat is het deelonderwerp van alinea 2?
A
artiestennaam
B
bedriegers
C
onveilig
D
praktisch

Slide 35 - Quizvraag

De herhaling van leesvaardigheid ging bij mij...
Helemaal top, dit was makkelijk!
Ik ken en kan al veel, maar moet wel nog veel oefenen
Is nog niet op peil, ik moet echt nog goed oefenen!

Slide 36 - Poll

Even oefenen
Schrijf over dit onderwerp drie mogelijke deelonderwerpen:
1. Slangen

Slide 37 - Tekstslide