3HV pers. vnw. als mv

3HV - Grammaire C

Het persoonlijk voornaamwoord 
gebruikt als 
meewerkend voorwerp
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

3HV - Grammaire C

Het persoonlijk voornaamwoord 
gebruikt als 
meewerkend voorwerp

Slide 1 - Tekstslide

Het lesdoel

Aan het einde van deze les:
  • Weet ik wat een meewerkend voorwerp is.
  • Kan ik het vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.
  • Kan ik het op de juiste plaats in de Franse zin zetten.

Slide 2 - Tekstslide

geef
ONDERWERP
LIJDEND VOORWERP
MEEWERKEND VOORWERP
Ik
een boek
aan mijn vader.

Slide 3 - Sleepvraag

Het persoonlijk voornaamwoord 
als meewerkend voorwerp 

Hoe herken je een meewerkend voorwerp in het Frans? Het zinsdeel dat meewerkend voorwerp is, begint altijd met het voorzetsel à (au, aux). Dit zinsdeel kun je dan vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.

Voorbeeld:
  • Ils donnent de l’argent de poche à Gabrielle. Zij geven zakgeld aan Gabrielle.  
  • Ils lui donnent de l’argent de poche. Zij geven haar zakgeld.  

Slide 4 - Tekstslide

Dit zijn de vormen van het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp.
me/m’ mij  
te/t’ jou  
lui hem/haar  
nous ons  
vous u/jullie  
leur hun  
De volgende werkwoorden krijgen vaak het voorzetsel à: répondre (beantwoorden), écrire (schrijven), donner (geven), dire (zeggen), parler (praten), téléphoner (bellen), demander (vragen).

Slide 5 - Tekstslide

Plaats in de zin


Het persoonlijk voornaamwoord staat direct vóór de persoonsvorm.
  • Je te donne de l’argent de poche. Ik geef je zakgeld.  

Staat er een heel werkwoord in de zin? Dan staat het persoonlijk voornaamwoord voor het hele werkwoord.
  • Je vais te donner de l’argent de poche. Ik ga je zakgeld geven.  


Slide 6 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp

Slide 7 - Tekstslide

Wat is de plaats in de zin van het pers. vnw. als meew. vw?
A
Altijd voor de persoonsvorm.
B
Altijd voor het voltooid deelwoord.
C
Als er een heel werkwoord in de zin staat , dan voor het hele werkwoord.
D
Als er een heel werkwoord in de zin staat , dan na het hele werkwoord.

Slide 8 - Quizvraag

Elle a acheté un téléphone à sa fille. Wat is het meewerkend voorwerp?
A
a acheté
B
à sa fille
C
Er is geen meewerkend voorwerp
D
un téléphone

Slide 9 - Quizvraag

Tu parles à ton frère?

Meewerkend voorwerp =
A
Tu
B
parles
C
à
D
à ton frère

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp
"Vous voulez parler à moi? "
A
à moi
B
moi

Slide 11 - Quizvraag

Welk persoonlijk voornaamwoord vervangt het meewerkend voorwerp in deze zin?

Nous avons demandé à nous.
A
nous
B
lui
C
leur
D
vous

Slide 12 - Quizvraag

het meewerkend voorwerp
Tu as dit à Marie de partir?
A
Je lui ai dit de partir
B
je l'ai dit de partir

Slide 13 - Quizvraag

Vervang het meewerkend voorwerp:
Elle parle à ses collègues.
A
Elle le parle
B
Elle lui parle
C
Elle les parle
D
Elle leur parle

Slide 14 - Quizvraag

Door welke persoonlijk vnw kun je de meewerkend voorwerp vervangen?
"Je donne les devoirs aux étudiants"
A
Je leur donne les devoirs
B
Je lui donne les devoirs
C
Je nous donne les devoirs
D
Je vous donne les devoirs

Slide 15 - Quizvraag

Vervang het meewerkend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord
( me, m', te, t', lui, l', nous, vous, leur)

Elle téléphone à ses parents.
A
Elle lui téléphone
B
Elle leurs téléphone .
C
Elle leur téléphone à ses parents.
D
Elle leur téléphone .

Slide 16 - Quizvraag

Vervang het meew. vw door een pers. vnw.
Welke zin is goed?

Matteo n'a pas répondu au prof.
A
Matteo n' a lui pas répondu .
B
Matteo ne m' a pas répondu.
C
Matteo ne lui a pas répondu .
D
Matteo n' a pas lui répondu.

Slide 17 - Quizvraag

Vervang het meewerkend voorwerp:
Vous envoyez un mail au directeur.
A
Vous l'envoyez un mail.
B
Vous lui envoyez un mail.
C
Vous les envoyez un mail.
D
Vous leur envoyez un mail.

Slide 18 - Quizvraag

Les devoirs
Opdrachten 13 en 14 
&
Slim Stampen Grammaire C
of een vervangende opdracht

voor dinsdag 30 november

Slide 19 - Tekstslide