H5 - Vendredi 2 octobre - Leesv. 2019

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransWOStudiejaar 6

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Plan du cours du vendredi 2 octobre
- Interrogation des devoirs = Les mots du bac p.3-4
Compréhension écrite: Examen 2019:
- Conseils: CE = Film 1a & 1b (hoofdgedachte)
- Exercice (trouver l'idée principale d'un texte)
- Comment utiliser un dictionnaire?
- Exercice = chercher un mot dans un dictionnaire
-  (Si on a le temps= répondre (en duo) aux questions du texte 1 & 2 (avec dico) = devoirs pour mercredi prochain)







Slide 2 - Tekstslide

Les objectifs d'apprentissage:
JE PEUX .....
  • trouver l'idée principale d'une texte
  • chercher dans un 

Slide 3 - Tekstslide

Interrogation des devoirs
Les mots du bac p.3-4

Slide 4 - Tekstslide

Traduis: "même si"
J'irai en ville, même s'il pleut.


Slide 5 - Open vraag

Traduis: "dès que"
Dès que j'aurai de l'argent, j'achèterai une voiture

Slide 6 - Open vraag

Traduis: "comme si"
ex: Je fais "comme si" je l'aimais bien.

A
als
B
ook
C
toch
D
alsof

Slide 7 - Quizvraag

Traduis: "dorénavant"
Dorénavant, je serai plus gentil.

Slide 8 - Open vraag

Traduis: "surtout"
Il est triste mais il est surtout déçu

Slide 9 - Open vraag

Traduis: "toutefois"
Il est toutefois important d'en parler.

Slide 10 - Open vraag

1

Slide 11 - Video

00:36
Je komt te weten wat de hoofdgedachte is door.....

Slide 12 - Open vraag

Slide 13 - Video

Quels sont les conseils (des films) que vous avez retenus?

Slide 14 - Open vraag

Exercice
Quelle est l'idée principale du texte 1 & 3


Slide 15 - Tekstslide

Quelle est l'idée principale du texte 1

Slide 16 - Open vraag

Quelle est l'idée principale du texte 3?

Slide 17 - Open vraag

Comment utiliser un dictionnaire?

Slide 18 - Tekstslide

Le dictionnaire: Hoe haal ik het meeste uit mijn woordenboek als hulpmiddel bij het eindexamen? Hier een paar belangrijkste tips!
1. Oefening baart kunst
Probeer al vanaf nu regelmatig te oefenen met het opzoeken van woorden in je woordenboek.
2. Back to basics
Ga bij het zoeken altijd terug naar de basis. Voor het snelste resultaat zoek in je woordenboek altijd op de basisvorm, dat is de eenvoudigste vorm van het woord. Bijvoorbeeld: vervoegde werkwoordsvormen vind je in het woordenboek onder het hele werkwoord (de infinitief). Woorden in het meervoud vind je in het woordenboek onder het enkelvoud.

Slide 19 - Tekstslide

3. Een woord heeft vaak meer dan één betekenis
Let op: een woord kan verschillende betekenissen hebben. Als dat zo is, staan die met de cijfers 1, 2 enzovoort genummerd achter het woord. Om je te helpen staan bij veel woorden ook voorbeeldzinnen, zodat je ziet in welke context een betekenis past.

4. Lees ook de kleine lettertjes
In je woordenboek vind je meer dan alleen de juiste betekenis of vertaling. Meteen achter het vetgedrukte trefwoord staat namelijk handige informatie over bijvoorbeeld het juiste lidwoord, of een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is, en of de meervoudsvorm op een -s of -n eindigt. Zo voorkom je makkelijk onnodige fouten.

Slide 20 - Tekstslide

5. Valse vrienden (les faux amis)
Een extra tip voor de vreemde talen: een bekende valkuil is dat een Frans woord op een Nederlands woord lijkt, maar iets heel anders betekent. Hier komen de voorbeeldzinnen dus mooi van pas als extra check! 
Bijvoorbeeld, “Batterie” betekent in het Frans “slagwerk” of ”accu” en niet batterij (une pile). “Bonbon” betekent “snoepje” en niet chocola”


Slide 21 - Tekstslide

En duo: devinne les mots ou cherche la traduction des mots en caractères gras dans le dictionnaire.
(écris les réponses dans ton cahier)
  1. - Oui, je m'en doute. 
  2. - Thomas est un habitué de l'hôtel. 
  3. - J'ai trop mangé,  mantenant j'ai mal au coeur. 
  4. Ca me fait une belle jambe!
  5. - Avant, Paul travaillait à Arnhem. 
  6. - Thomas est cuisinier, il adore la bonne chère.  
  7. - Sophie est rousse.
  8. - La culture de la pomme a souffert du climat. 
  9. - Je veux réussir mon bac à tout prix 
  10. - Ma grand-mère est vieille.

Slide 22 - Tekstslide

Envoie une photo de tes réponses

Slide 23 - Open vraag

Réponses
  1. - Oui, je m'en doute. = Dat kan ik me voorstellen / Dat dacht ik al
  2. - Thomas est un habitué de l'hôtel. = een vaste klant
  3. - J'ai trop mangé,  mantenant j'ai mal au coeur. = ik ben misselijk
  4. Ca me fait une belle jambe! = Nou, daar heb ik niets aan! (zoeken bij "jambe)
  5. - Avant, Paul travaillait à Arnhem. = werkte (travailler = werken NIET reizen)
  6. - Thomas est cuisinier, il adore la bonne chère. = lekker eten  
  7. - Sophie est rousse. = rood haar / roodharige (roux)
  8. - La culture de la pomme a souffert du climat. = de teelt (veel betekenissen)
  9. - Je veux réussir mon bac à tout prix = koste  wat kost / tegen elke prijs
  10. - Ma grand-mère est vieille. = oud (vieux)

Slide 24 - Tekstslide

Et maintenant, au travail....
(en silence)
- Répondre aux questions du texte 1 & 2 (avec dictionnaire). 

- Souligner les réponses dans le texte! (TOUJOURS!!!)

- Finir à la maison (devoirs pour mercredi prochain)

Slide 25 - Tekstslide

Quels objectifs d'apprentissage as-tu atteints? (note 2 choses)

Slide 26 - Open vraag

Qu'est-ce que tu as trouvé difficile?

Slide 27 - Open vraag

Slide 28 - Tekstslide