In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 10 min
Onderdelen in deze les
Diagnostische test H5.2: Spanningsbronnen
Vwo 2
Slide 1 - Tekstslide
Vanaf welke spanning is het relatief veilig om een stroomdraad aan te raken?
timer
0:10
A
24 V
B
230 V
C
0 V
D
Alle spanningen zijn veilig
Slide 2 - Quizvraag
Hoeveel volt is de netspanning?
timer
0:10
Slide 3 - Open vraag
Met wat voor een elektrisch apparaat kun je spanning verhogen/verlagen?
timer
0:10
A
Voltmeter
B
Spanningbron
C
Amperemeter
D
Transformator
Slide 4 - Quizvraag
Wat betekent het begrip spanning?
timer
0:10
Slide 5 - Open vraag
De spanning over een lampje meet je met een ________.
timer
0:10
A
Multimeter
B
Liniaal
C
Voltmeter
D
Stroommeter
Slide 6 - Quizvraag
Wat betekent het begrip stroomsterkte?
timer
0:10
Slide 7 - Open vraag
De stroomsterkte door een lampje meet je met een ________.
timer
0:10
A
Multimeter
B
Liniaal
C
Voltmeter
D
Stroommeter
Slide 8 - Quizvraag
In een stroomkring worden 10 lampjes in serie geschakeld (dus in dezelfde stroomkring). Ieder lampje heeft een spanning van 2 V. Wat is de spanning van de spanningsbron?
timer
0:10
A
5 V
B
20 V
C
2 V
D
0,2 V
Slide 9 - Quizvraag
Benoem drie verschillende soorten spanningsbronnen
timer
0:30
Slide 10 - Open vraag
Hoe meet je de spanning over een onderdeel in een stroomkring?
timer
0:30
Slide 11 - Open vraag
Hoe meet je de stroomsterkte door een onderdeel in een stroomkring?
timer
0:30
Slide 12 - Open vraag
Een spanningsbron geeft 24 V aan drie lampjes in serie. Een van de lampjes heeft een spanning van 6 V en een andere heeft 4 V. Wat is de spanning van het derde lampje?
timer
0:10
A
14 V
B
10 V
C
2 V
D
20 V
Slide 13 - Quizvraag
Hoeveel spanning wordt gemeten met deze voltmeter?
timer
0:20
A
2,8 V
B
28 V
C
13,6 V
D
15 V
Slide 14 - Quizvraag
Wat is een LED (1) en waar staat de afkorting voor (2)?
timer
0:45
Slide 15 - Open vraag
Wat gebeurt er bij een chemische reactie bij een batterij wanneer deze wordt gebruikt?
timer
0:20
A
Er worden stoffen uitgewisseld tussen de + en - polen
B
Er worden atomen uitgewisseld tussen de + en - polen
C
Er worden Er worden energiedeeltjes uitgewisseld tussen de + en - polen
D
Er worden elektronen uitgewisseld tussen de + en - polen