Uitleg: Samengestelde zinnen
Persoonsvorm (vragend/andere tijd)=
Zin 1: Ik zwem in een zwembad.
Zin 2: De fans juichen.
Samengestelde zin: Ik zwem in het zwembad en de fans juichen.
Onderwerp (wie/wat + pv)=
Zin 1: Ik zwem in een zwembad.
Zin 2: De fans juichen.
Samengestelde zin: Ik zwem in het zwembad en de fans juichen.