strafrecht, oefenopgaven, p2 les 3

strafrecht, p2, les 3
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
HandelMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

strafrecht, p2, les 3

Slide 1 - Tekstslide

strafrecht, p2, les 3

Slide 2 - Tekstslide

1. Uit hoeveel delen bestaat het Wetboek van Strafrecht?
A
een
B
vier
C
twee
D
drie

Slide 3 - Quizvraag

Kijk bij de inhoudsopgave van het Wetboek van Strafrecht.

Slide 4 - Tekstslide

2. Wat is het doel van Strafrecht?
A
de rechtsorde beschermen
B
opsporen van strafbare feiten
C
vergelding
D
het opleggen van straffen

Slide 5 - Quizvraag

Zie pagina 13 van je boek
Met de rechtsorde wordt bedoeld: de veiligheid en de rust in de samenleving.
(vergelding: doel van een straf, zie p. 92 boek)

Slide 6 - Tekstslide

3. Art. 1 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat 'geen feit strafbaar is dan uit kracht van een
daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling'.
A
specialiteitsbeginsel
B
legaliteitsbeginsel
C
subsidiariteitsbeginsel
D
proportionaliteitsbeginsel

Slide 7 - Quizvraag

Zie artikel 16 GW en 1 Sr (p. 13 en 14 boek)


Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane strafbepaling.
  1. Op het moment dat de daad wordt gepleegd moet deze al strafbaar zijn. 
  2. De daad moet bij wet strafbaar zijn gesteld.

Slide 8 - Tekstslide

4. Hoe wordt het strafprocesrecht ook wel genoemd?

Slide 9 - Open vraag

Zie p. 108 boek

Slide 10 - Tekstslide

5. Door welke rechter van de rechtbank worden overtredingen behandeld?
A
door de strafkamer van de rechtbank
B
door de kantonrechter van de rechtbank
C
door de politierechter van de rechtbank
D
door de voorzieningenrechter van de rechtbank

Slide 11 - Quizvraag

Zie boek p. 116
  • kantonrechter: behandelt overtredingen (alleensprekend)
  • politierechter: behandelt eenvoudige misdrijven (alleensprekend)
  • meervoudige kamer: behandelt ingewikkelde zaken (3 of 5 rechters)

Slide 12 - Tekstslide

6. Is een poging om een misdrijf en een poging om een overtreding te plegen strafbaar?
A
Zowel een poging om een misdrijf te plegen als een poging tot overtreding is strafbaar.
B
Een poging om een misdrijf te plegen is niet strafbaar, een poging tot overtreding wel.
C
Zowel een poging om een misdrijf te plegen als een poging tot overtreding is niet strafbaar.
D
Een poging om een misdrijf te plegen is strafbaar, een poging tot overtreding niet.

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

7. Wanneer is er bij strafbare feiten sprake van schuld in enge zin?
A
zowel bij strafbare feiten die opzettelijk gepleegd zijn als bij strafbare feiten waarbij een ongewild gevolg optreedt
B
alleen bij strafbare feiten waarbij een ongewild gevolg optreedt
C
alleen bij strafbare feiten die opzettelijk gepleegd zijn
D
alleen bij strafbare feiten waarbij de dader een gevolg van zijn daad dat zeker zal optreden op de koop toe neemt

Slide 15 - Quizvraag

schuld zie p. 39 boek
  • schuld in ruime zin:  verzamelterm voor iedere vorm van verwijtbaarheid van de daad.
  • schuld in enge zin: vorm van schuld in ruime zin waarbij de dader niet de bedoeling heeft om het strafbare feit te plegen, maar waarbij hem wel een verwijt kan worden gemaakt van de daad (bijvoorbeeld omdat hij niet goed heeft opgelet).

Slide 16 - Tekstslide

8. Art. 302 Wetboek van Strafrecht bepaalt het volgende:
'Hij die aan een ander opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toebrengt, wordt, als schuldig aan zware
mishandeling, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde
categorie.'
Wat is in deze bepaling de delictsomschrijving?
A
schuldig
B
gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie
C
zware mishandeling
D
hij die aan een ander opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toebrengt

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

9, Een medewerker bij de kassa van een bouwmarkt stopt het geld dat hij van een klant krijgt niet in de
kassalade, maar in zijn eigen zak.
Aan welk strafbaar feit maakt deze medewerker zich schuldig?
A
oplichting
B
flessentrekkerij
C
diefstal
D
verduistering

Slide 19 - Quizvraag

verduistering art. 321 Sr (boek p. 48)
Het toe-eigenen van goederen van een ander die de dader eerst anders dan door misdrijf onder zich heeft.

Verschil met diefstal: De dader hoeft het goed niet eerst weg te nemen, want hij heeft het goed al (op een 'nette' manier).

Slide 20 - Tekstslide

10. Harm wordt veroordeeld voor een strafbare poging tot afpersing. Op afpersing staat een maximale
gevangenisstraf van negen jaar.
Wat is de maximale gevangenisstraf die aan Harm kan worden opgelegd?
A
drie jaar
B
zes jaar
C
negen jaar
D
vijf jaar

Slide 21 - Quizvraag

poging art. 45 Sr (boek p. 54)
Art. 45, lid 2 
De straf wordt met een derde verminderd.

Slide 22 - Tekstslide

11, Karel belooft zijn vriend Dennis € 250.000,- als Dennis zijn concurrent Pieter vermoordt.
Welke deelnemingsvorm is op Karel van toepassing?

A
uitlokker
B
medeplichtige
C
pleger
D
doen-pleger

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

12. Wanneer is een voorbereiding van een misdrijf strafbaar?

A
bij misdrijven waarop een gevangenisstraf van minimaal vijf jaar of meer is gesteld
B
bij misdrijven waarop een gevangenisstraf van minimaal twaalf jaar of meer is gesteld
C
bij misdrijven waarop een gevangenisstraf van minimaal tien jaar of meer is gesteld
D
bij misdrijven waarop een gevangenisstraf van minimaal acht jaar of meer is gesteld

Slide 26 - Quizvraag

voorbereiding art. 46 Sr (boek p. 56)
Verschil met poging: de dader is nog niet begonnen met zijn daad.
Soms wil de samenleving dat ook een voorbereiding van een misdaad strafbaar is. Dat is het geval als het om een zwaar misdrijf gaat (moord, gijzeling, terroristische aanslag): misdrijven die strafbaar zijn met een maximum straf van 8 jaar of meer.

Slide 27 - Tekstslide

13. Twee jongens gooien sneeuwballen naar voorbijgangers. Een sneeuwbal raakt per ongeluk de bril
van een voorbijganger. De bril valt op de grond en is kapot.
Welk strafbaar feit plegen de jongens?
A
openlijke geweldpleging
B
bedreiging
C
baldadigheid
D
vernieling

Slide 28 - Quizvraag

Baldadigheid: art. 424 Sr, boek p. 66
De daders houden zich niet erg bezig met de gevolgen van hun gedrag. We hebben geen kwaad in de zin, maar hebben gewoon lol (bijvoorbeeld sneeuwballen gooien). De daad vindt plaats in het openbaar.

Slide 29 - Tekstslide

14. Welk van de volgende mogelijkheden is schulduitsluitingsgrond?
A
wettelijk voorschrift
B
noodweerexces
C
ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid
D
ambtelijk bevel

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Video

Slide 32 - Tekstslide

15. Welke strafuitsluitingsgrond is niet in de wet opgenomen?
A
ontoerekenbaarheid
B
noodweerexces
C
onbevoegd gegeven ambtelijk bevel
D
avas

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Tekstslide

huiswerk lezen hoofdstuk 5, 6 en 7

Slide 35 - Tekstslide