Komma's en citeren

Welkom

Formuleren
Komma's en citeren
Nederlands
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom

Formuleren
Komma's en citeren
Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Lesprogramma
  • Huiswerk bespreken (terugblik)
  • Uitleg komma's en citeren
  • Verwerkingsopdrachten maken

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk
  • Wat is een vragend voornaamwoord?
  • Wat is aan aanwijzend voornaamwoord?
  • Wat is een betrekkelijk voornaamwoord?
  • Wat is een onbepaald voornaamwoord?

  • Opdracht 6
  • Opdracht 7
  • Opdracht 8

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet je op welke plaatsen in de zin je een komma moet plaatsen.

  • kun je herkennen en uitleggen wat een citaat en hoe de leestekens daarbij geplaatst moeten worden.

  • kun je zelfstandig komma's op de juiste plek in een zin plaatsen.
  • kun je zelfstandig de juiste interpunctie bij citateten gebruiken. 

Slide 4 - Tekstslide

In welke gevallen gebruik je
een komma in een zin?

Slide 5 - Woordweb

Komma (1)
De komma is bedoeld als een leespauze. Als je een pauze hoort in een zin, dan is dat de plek waar je een komma plaatst. De komma zorgt ervoor dat je de zin beter begrijpt.

Je gebruikt de komma op de volgende plekken:
  • Rustpunt in de zin. Daar waar je een duidelijke adempauze in de zin hoort, plaats je een komma. Dit is echter wel een lastig punt. Voor de een ligt het rustpunt in de zin op een andere plek dan voor de ander.
  • Tussen twee persoonsvormen in een samengestelde zin:
     Nadat ik ’s ochtends uit bed kom, drink ik altijd eerst een kopje koffie.

Slide 6 - Tekstslide

Komma (2)
  • Tussen gelijkwaardige bijvoeglijke naamwoorden: Daarmee wordt bedoeld dat de bijvoeglijke naamwoorden onafhankelijk van elkaar een eigenschap van het daaropvolgende zelfstandig naamwoord benoemen:
    Het lieve, schattige hondje.
  • Bij een opsomming (behalve bij het woordje ‘en’):
    Ik heb hoofdpijn, keelpijn en ik heb een loopneus.
  • Rond een bijzin die meer vertelt over het onderwerp:
    De kinderen, die allemaal erg moe waren, gingen vroeg naar bed.
  • Voor voegwoorden als: omdat, hoewel, indien, maar en want:
    Ik trek een vest aan, want ik heb het koud.
  • Voor en/of na een aanspreking: 
    Sandra, wil jij iets drinken?
    Wil jij iets drinken, Sandra?

Slide 7 - Tekstslide

Dubbele punt
Maak gebruik van een dubbele punt om een opsomming, een uitleg of een citaat in te leiden.

  • Mijn hobby’s zijn: koken, hardlopen en lezen.
  • Je kunt twee dingen doen: ruzie maken of negeren.
  • Yfke vroeg aan mij: “Zullen we vanavond samen naar de bioscoop gaan?”

Slide 8 - Tekstslide

Aanhalingstekens
  • Als iemand iets zegt, vraagt of roept (bij een citaat) gebruik je een dubbele punt en aanhalingstekens
  • Je mag zelf kiezen of je enkele (') of dubbele ('') aanhalingstekens gebruikt. Maar wees consistent in het gebruik (doe hetzelfde).

  • Je kunt ook op andere manieren een citaat weergeven. Je gebruikt dan geen dubbele punt en geen extra hoofdletter. Wel gebruik je aanhalingstekens.
  • ‘Ik wil naar huis,’ zei Sophie.
  • ‘De bel is al lang gegaan,’ zei Sophie, ‘nu wil ik naar huis.’
  • ‘Waarom,’ vroeg Sophie, ‘mag ik nu nog niet naar huis?’
  • ‘Weet u nu nóg niet dat ik naar huis wil?’ vroeg Sophie verbaasd.
  • ‘Ik wil nu naar huis,’ zei Sophie. ‘En denk maar niet dat ik morgen nog een keer ga nablijven!’
  • ‘Ik wil nu naar huis!’ schreeuwde Sophie.
  • ‘Ik wil naar hui-huis,’ snikte Sophie. ‘Alle andere kinderen zijn ook al weg. Hoe durft u me hier te houden.’

Slide 9 - Tekstslide

Aan de slag!
  • Opdracht 18-24 van hoofstuk 4.3
  • Pagina 120-124

  • Leesboek uitkiezen

  • Extra uitleg woordsoorten / signaalwoorden

Slide 10 - Tekstslide