7.2. Deviant op weg naar 1F - Thema 7 Geld - Spelling & Grammatica

Nederlands
Thema  7 hoofdstuk 2

Spelling en grammatica
Natascha P - 3B
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Thema  7 hoofdstuk 2

Spelling en grammatica
Natascha P - 3B

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les
Wat hebben we vorige les besproken:

We hebben de moeilijke woorden besproken en er opdrachten mee gemaakt.

We hebben spreekwoorden/ uitdrukkingen die horen bij het thema Geld besproken. 

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:

-Hebben we herhaald wat werkwoorden zijn.

-Hebben we de STAM herhaald.

-Hebben we tegenwoordige en verleden tijd herhaald.

-Kan je werkwoorden vervoegen. 

-Ken jij het verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden.

-Weet ik de regel die hoort bij het zwakke werkwoord.

Slide 3 - Tekstslide

De stam 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de stam van een werkwoord?
A
Het hele werkwoord zonder -en
B
Het werkwoord in de jij-vorm
C
Het hele werkwoord + en
D
De eerste 3 letters van een werkwoord

Slide 6 - Quizvraag

Stam

Slide 7 - Woordweb

Ik .......... (dansen)

Slide 8 - Open vraag

Ik .......... (drinken)

Slide 9 - Open vraag

Ik .......... (tekenen)

Slide 10 - Open vraag

Tegenwoordige tijd

Het gebeurt nu / het gaat nog gebeuren

Ik eet
Hij slaapt
Wij werken

Slide 11 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
-
Schrijf een werkwoord op.

Slide 12 - Woordweb

tegenwoordige tijd
blaft
speelde
speelde
luistert
rent
piepte
bijt

Slide 13 - Sleepvraag

Verleden tijd
Het is al geweest

Ik droomde over de vakantie....
Ik sliep net zo lekker....

Woorden die je vaak ziet: 
gisteren, vorige week, afgelopen maand


Slide 14 - Tekstslide

Verleden tijd
kopen
geef
woonde
protesteerde
eet
loopt
huilde

Slide 15 - Sleepvraag

Wat is de verleden tijd?

jij knipt
A
jij kniepte
B
jij knipde
C
jij knoopt
D
jij knipte

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd?

ik lees
A
ik leesde
B
ik las
C
ik laste
D
ik leeste

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd?

ik loop
A
ik liep
B
ik loopte
C
ik loopde
D
ik liepte

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd?

wij schieten
A
ik schoot
B
wij schietten
C
wij schoten
D
wij scheiden

Slide 19 - Quizvraag

Opdracht
- Ga naar bladzijde 236 in je werkboek, kijk naar opdracht 1.
- We lezen samen de vragen door.
- Kruis het goede antwoord aan.

Slide 20 - Tekstslide

Werkwoorden in de TT vervoegen
TT = tegenwoordige tijd.

Een werkwoord wordt niet altijd op dezelfde manier gespeld. Het op een goede manier spellen van een werkwoord noem je vervoegen.

Om een werkwoord in de TT te kunnen vervoegen moet je 2 dingen weten:
1. Hoe vind je de stam in een werkwoord?
2. Hoe vervoeg je het werkwoord lopen in de tegenwoordige tijd?
(waarom lopen??? -> als je weet hoe je het WW lopen in TT moet vervoegen, kun je bijna alle werkwoorden in de TT vervoegen).


Slide 21 - Tekstslide

Werkwoorden in de TT vervoegen
Regels voor het vervoegen:                 
ik                                           Stam (hele werkwoord -en)
hij/ zij/ u/ jij                      Stam + t
wij/ jullie/ zij                    Hele werkwoord

Slide 22 - Tekstslide

Werkwoorden in de TT vervoegen
Regels voor het vervoegen bij LOPEN                 
ik                                           LOOP                                          Loop       ik/jij?
hij/ zij/ u/ jij                      LOOPT                                        Loopt     u/ hij/ zij?
wij/ jullie/ zij                    LOPEN                                        Lopen    wij/ jullie/ zij?

LET OP: staat JIJ of JE achter het werkwoord dat gebruik je de stam (ik-vorm).

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht
- Ga naar bladzijde 238 en 239 en 240 in je werkboek, kijk naar opdracht 2 en 3.
- We lezen samen de opdrachten door.
- Maak zelfstandig de opdrachten
timer
10:00

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Werkwoorden in de VT
Met werkwoorden in de verleden tijd is iets aan de hand.

We kennen sterke en zwakke werkwoorden.

Slide 26 - Tekstslide

Sterke werkwoorden
Veranderen van klank in de verleden tijd

lopen --> liepen
vangen --> vingen
vliegen --> vlogen
schrijven --> schreven

Slide 27 - Tekstslide

Sterke werkwoorden

Slide 28 - Tekstslide

Opdracht
- Ga naar bladzijde 240 en 241, 242 en 243 in je werkboek, kijk naar opdracht 4 en 5.
- We lezen samen de opdracht door.
- Maak zelfstandig de opdracht.
timer
10:00

Slide 29 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden
Zwak werkwoord: 
klank blijft gelijk.

leven --> leefden
werken --> werkten
lenen --> leenden

Klinkt hetzelfde!!

Slide 30 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden
Krijgen in de verleden tijd -te(n) of -de(n)
Schrijf eerst de stam op en gebruik TaXiKoFSCHiP

werken            ik werkte              wij werkten
fietsen            ik fietste               wij fietsten
wandelen      ik wandelde        wij wandelden
stomen          ik stoomde          wij stoomden

Slide 31 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden

Slide 32 - Tekstslide

Samenvatten
Zwak werkwoord:
klank blijft gelijk.

leven --> leefden
werken --> werkten
lenen --> leenden

Klinkt hetzelfde!!

Sterk werkwoord:
Klank verandert,

Vallen --> vielen
drinken --> dronken
rijden --> reden

Klinkt anders!!!

Slide 33 - Tekstslide

Opdracht
- Ga naar bladzijde 243, 244, 245 en 246 in je werkboek, kijk naar opdrachten 6 en 7.
- We lezen samen de opdrachten door.
- Maak zelfstandig de opdrachten.
timer
10:00

Slide 34 - Tekstslide

Nakijken


- Wanneer er genoeg tijd over is kijken we samen de opdrachten na.



Slide 35 - Tekstslide

Studiemeter
www.studiemeter.nl 
Log in met je naam en wachtwoord

1.  Klik op Nederlands 
2. Klik op via start taal online
3. Klik op via-vooraf op weg naar 1F
4. Klik op thema 7 spelling en grammatica
5. Maak alle oefeningen

Huiswerk: Is Studiemeter niet af, dan maak je het thuis als huiswerk.

Klaar?!: --> Werkblad maken over sterke werkwoorden in de verleden tijd

Slide 36 - Tekstslide

Ik weet wat de tegenwoordige tijd is?
A
Ik weet dit nog niet.
B
Ik weet dit al een klein beetje.
C
Ik kan dit al best goed.
D
Ik weet dit heel goed.

Slide 37 - Quizvraag

Ik weet wat de verleden tijd is?
A
Ik weet dit nog niet.
B
Ik weet dit al een klein beetje.
C
Ik kan dit al best goed.
D
Ik weet dit heel goed.

Slide 38 - Quizvraag

Ik weet hoe ik de stam vind in een werkwoord?
A
Ik weet dit nog niet.
B
Ik weet dit al een klein beetje.
C
Ik kan dit al best goed.
D
Ik weet dit heel goed.

Slide 39 - Quizvraag

Ik weet wat een zwak werkwoord is?
A
Ik weet dit nog niet.
B
Ik weet dit al een klein beetje.
C
Ik kan dit al best goed.
D
Ik weet dit heel goed.

Slide 40 - Quizvraag

Ik weet wat een sterk werkwoord is?
A
Ik weet dit nog niet.
B
Ik weet dit al een klein beetje.
C
Ik kan dit al best goed.
D
Ik weet dit heel goed.

Slide 41 - Quizvraag

Hoe was mijn inzet tijdens de les?

Slide 42 - Open vraag

Volgende les
Thema 7 - Geld
Hoofdstuk 3 lezen
-
We gaan het hebben over alinea's, kernzinnen, deelonderwerpen en een stripverhaal in logische volgorde zetten.

Slide 43 - Tekstslide