grammatica hoofdstuk 4, 1KGT

Vak: Nederlands
Herhaling
  • grammatica 4.4 
  • spelling 4.5           
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Vak: Nederlands
Herhaling
  • grammatica 4.4 
  • spelling 4.5           

Slide 1 - Tekstslide

leertekst: woordsoorten 
lidwoord (lw) :  de, het, een

zelfstandig naamwoord (zn) fles, Irene, muis, Kerkstraat, Amsterdam, verdriet, geld, Amerika

bijvoeglijk naamwoord (bn) mooie, groot, prachtig, ijzeren, gouden, oud, gerimpelde

werkwoord (ww) : krijgen, hielp, werkt, gegeven, ben, zijn, dachten, schminken


Slide 2 - Tekstslide

Lidwoorden: de, het of een

Slide 3 - Tekstslide

Lidwoorden
  • De + het: bepaald lidwoord

De lidwoorden de en het zijn bepaalde lidwoorden. Je gebruikt ze als je een bepaald zelfstandig naamwoord gebruikt:

de jongen, het plan, de fiets, het meisje.


  • Een: onbepaald lidwoord
Het lidwoord een is een onbepaald lidwoord. Je gebruik het als niet vaststaat welke jongen, welk plan, welke fiets of welk meisje je bedoelt:
een jongen, een plan, een fiets, een meisje.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Bepaald of onbepaald?
Met een pen schrijf ik de brief.
A
een (b) de (o)
B
een (o) de (b)
C
een (o) de (o)
D
een (b) de (b)

Slide 6 - Quizvraag

Zelfstandige naamwoorden

Slide 7 - Tekstslide

Zelfstandige naamwoorden (zn) zijn:
  • Mensen 
  • Dieren 
  • Planten 
  • Dingen 
  • (Plaats)namen

Je kunt er vaak een lidwoord voor zetten.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Hoeveel zn in deze zin:
Jannemieke uit Amsterdam heeft vier grote honden in haar huis.
A
1
B
2
C
4
D
5

Slide 10 - Quizvraag

Bijvoegelijk naamwoord (bn)
Het bijvoegelijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. 

voorbeeld: 
  zin 1                      Het mooie meisje
  zin 2                     De rode auto.
  zin 3                     De kale man zat aan een houten tafel.

Lidwoord:  zin 1 het -  zin 2 de -  zin 3 de / een
Zelfstandig naamwoord: zin 1 meisje - zin 2 auto -  zin 3 man / tafel 
Bijvoegelijk naamwoord: zin 1 mooie - zin 2 rode -  zin 3 kale / houten 

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Hij rijdt in een .... auto.
A
snelle
B
rode
C
Audi
D
rooden

Slide 13 - Quizvraag

Werkwoord (ww)
werkwoorden zijn: doe-woorden 

Een werkwoord zegt wat iets of iemand overkomt.
Een werkwoord kan je 'doen'

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Die tas (kosten, vt) vorige week minder!
A
kost
B
kostte
C
kosten
D
kostten

Slide 16 - Quizvraag

De voetballer (missen, vt) een kans voor open doel.
A
mist
B
misste
C
miste
D
misstte

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Video

Mijn hond is liever ... die van jou.
A
als
B
dan

Slide 19 - Quizvraag

Ik heb net zo goed geleerd ... zij.
A
als
B
dan

Slide 20 - Quizvraag