1. Zoek in het trefwoordenregister in de atlas de wereldkaart van de ‘primaire sector’.
a. Welke titel heeft kaart die je vindt?
b. Waarom heeft de kaart juist die titel?
2. Bekijk figuur 10.10 in je basisboek. a. In welke drie landen, die deze kaart laat zien, is de primaire sector het grootst?
b. Kom dit overeen met de gegevens op de kaart die je bij vraag 1 gevonden hebt?
4. Gebruik de statistieken achter in de atlas. a. Hoeveel procent van de Nederlandse beroepsbevolking werkt in de landbouw?
b. Alle inwoners van Nederland moeten wel eten. De landbouwbedrijven in Nederland kunnen al het voedsel dat we
consumeren niet produceren. Hoe komen we dan toch aan ons eten? Veel landbouwbedrijven produceren niet voor de Nederlandse markt/consument , maar voor het buitenland. Waarom zouden die landbouwbedrijven dat doen?
c. Hoeveel procent van de Indiase beroepsbevolking werkt in de landbouw?
6. Waarom zijn er in ontwikkelde landen toch weinig mensen die werken in de tweede sector?
7. Wat is het verschil in ambachtelijk en industrieel produceren?
12. Waarom wordt de dienstensector ook wel de vluchtsector genoemd in
ontwikkelingslanden?