Meest gemaakte taalfouten en woordenschat 027+028

Maandag 13 oktober: na het lezen je boek inleveren
timer
10:00
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Maandag 13 oktober: na het lezen je boek inleveren
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Je bereidt je voor op SE1
Veel gemaakte taalfouten:

Je weet wanneer je die/deze/dit/dat gebruikt en past dit toe.
Je weet wanneer je als/dan gebruikt en past dit toe.
Je weet wanneer je hun/hen gebruikt en past dit toe.
Je weet wanneer je een extra letter schrijft bij woorden als u-jou en past dit toe.


Slide 2 - Tekstslide

Veelgemaakte taalfouten
  1. Hij is groter als mij.
  2. Ik heb die geweld niet gebruikt.
  3. Is dit boek van jouw?
  4. Hij is net zo groot als hem.
  5. Ik ga met hun naar het feest.
  6. Hun zeiden dat de vakantie te kort was.

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer gebruik je....
als - dan
die - deze - dit - dat
ik - mij - mijn
jij - jou - jouw
hij - hem - zijn
zij - haar
hun - zij

Slide 4 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak les 47 van je boek (Kern, blz. 98-99): opdracht 1+2+3+6+7+8+9+10+12
Klaar?
Pak een van de oefenbladen op tafel).
timer
20:00

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 12:

Slide 6 - Tekstslide

Test je kennis over lidwoorden
Het lidwoord bepaalt of je die of deze zegt (bij de-woorden)
of je dat of dit zegt (bij het-woorden).

Het is dus belangrijk dat je de verschillen kent.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Link

Wat is de juiste schrijfwijze?
A
Ik zag jou laatst in de stad.
B
Ik zag jou laats in de stad.

Slide 9 - Quizvraag

Zorg dat u op tijd vertrekt en uw auto.....
A
controleert
B
controleerd

Slide 10 - Quizvraag

Je staat op een plank en .... dan meegenomen.
A
word
B
wordt

Slide 11 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Kort gezegt.
B
Kort gezegd.

Slide 12 - Quizvraag

Kortom, blijf thuis bij.... .
A
dit weer.
B
deze weer.

Slide 13 - Quizvraag

Dan gaan we met z'n .....
A
alle.
B
allen.

Slide 14 - Quizvraag

Hagel zijn een soort ijsstenen en .... .... uit de lucht als er storm is.
A
dat komt
B
die komt
C
dat komen
D
die komen

Slide 15 - Quizvraag

Dit is een apparaat.....je gebruikt op school.
A
die
B
dat

Slide 16 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Het kost duur.
B
Het is duur.

Slide 17 - Quizvraag

In welke zin is het hoofdlettergebruik correct?
A
'S Ochtends komen we uit ons bed.
B
's ochtends komen we uit ons bed.
C
's Ochtends komen we uit ons bed.
D
'S ochtends komen we uit ons bed.

Slide 18 - Quizvraag

In welk antwoord is het hoofdlettergebruik goed toegepast
A
Woensdag, rijn, Nokia
B
woensdag, Rijn, Nokia
C
Woensdag, Rijn, nokia
D
woensdag, Rijn, nokia

Slide 19 - Quizvraag

In welk antwoord is het hoofdlettergebruik goed toegepast?
A
Maart, Spanje, meneer De Vries
B
maart, Spanje, Meneer De Vries
C
Maart, Spanje, meneer de Vries
D
maart, Spanje, meneer De Vries

Slide 20 - Quizvraag

Welke is correct geschreven?
(hoofdlettergebruik, interpunctie)
A
Geachte heer de Wit,
B
Geachte heer de Wit
C
Geachte heer De Wit,
D
Geachte Heer De Wit,

Slide 21 - Quizvraag

In welke zin klopt het hoofdlettergebruik?
A
Na pasen ben ik van de havo naar het mbo gegaan.
B
Na Pasen ben ik van de Havo naar het Mbo gegaan.
C
Na Pasen ben ik van de HAVO naar het MBO gegaan.
D
Na Pasen ben ik van de havo naar het mbo gegaan.

Slide 22 - Quizvraag

In welke zin is het hoofdlettergebruik correct?
A
100 jaar geleden bestond er al abstracte kunst.
B
100 Jaar geleden bestond er al abstracte kunst.
C
100 Jaar geleden bestond er al Abstracte Kunst.
D
100 jaar geleden bestond er al Abstracte Kunst.

Slide 23 - Quizvraag

In welke zin klopt het hoofdlettergebruik?
A
Mijn docente engels is braziliaans, maar ze beheerst wel de engelse taal volledig.
B
Mijn docente Engels is Braziliaans, maar ze beheerst wel de Engelse taal volledig.
C
Mijn docente Engels is Braziliaans, maar ze beheerst wel de engelse taal volledig.
D
Mijn docente engels is braziliaans, maar ze beheerst wel de Engelse taal volledig.

Slide 24 - Quizvraag

Is het hoofdlettergebruik goed of fout?
Niek eet graag bij Mcdonald's.
A
goed
B
fout

Slide 25 - Quizvraag

Je schrijft ook hoofdletters...
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
na een getal
B
bij historische gebeurtenissen
C
bij dagen
D
bij maanden

Slide 26 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
zoals
B
ten slotte
C
daartegenover
D
enzovoort

Slide 27 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor argument?
A
omdat
B
zoals
C
en
D
want

Slide 28 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
vanwege
B
zoals
C
tot slot
D
omdat

Slide 29 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor conclusie?
A
Kortom
B
Ten slotte
C
maar
D
dus

Slide 30 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 31 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een voorwaarde?
A
Verder
B
Toch
C
Mits
D
Dus

Slide 32 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een toelichting?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 33 - Quizvraag

Dit onderdeel beheers ik het beste:
Werkwoordspelling
Signaalwoorden
Hoofdletters
Leestekens
Hen/Hun

Slide 34 - Poll

Dit onderdeel beheers ik het minste:
Werkwoordspelling
Signaalwoorden
Hoofdletters
Leestekens
Hen/Hun

Slide 35 - Poll

Dit wil ik graag nog oefenen:

Slide 36 - Open vraag