Hardy weinberg v4

Populatiegenetica
Je kent de regel van hardy- en weinberg en kunt deze toepassen in verschillende situaties


=
Erfelijkheidsleer voor populaties


1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieSecundair onderwijs

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Populatiegenetica
Je kent de regel van hardy- en weinberg en kunt deze toepassen in verschillende situaties


=
Erfelijkheidsleer voor populaties


Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Populatiegenetica
Als je fenotypefrequentie weet dan kun je de allelfrequentie berekenen van de beide allelen.

Slide 4 - Tekstslide

Hardy-Weinberg

Slide 5 - Tekstslide

Populatiegenetica: hoe werkt dat gereken dan?
allelfrequentie
  • geeft aan hoe vaak een allel (van één gen) voorkomt in de populatie;
  • uitgedrukt als een getal tussen 0 en 1
  • dus een allelfrequentie van 0,852 geeft aan dat 85,2 procent van alle allelen in de populatie dat betreffende allel is

genotypefrequentie
  • geeft aan hoe vaak een genotype voorkomt in de populatie
  • uitgedrukt tussen 0 en 1
  • dus een genotype frequentie van 0,761 geeft aan dat 76,1  procent van de individuen van de populatie dat betreffende genotype hebben


  • founder effect (een kleine groep sticht een nieuwe populatie met andere verhoudingen)
  • bottleneck effect (door een gebeurtenis blijft er een klein deel met andere verhouding over)

Slide 6 - Tekstslide

Populatiegenetica: allelfrequenties
dominant allel: A
recessief allel: a

frequentie dominant allel A = p
frequentie recessief allel a = q

Hoeveel is dan p + q?

Precies, en dat is de eerste Wet van Hardy-Weinberg:
p + q = 1

Slide 7 - Tekstslide

Populatiegenetica - genotypefrequentie
Welke genotypen zijn nu mogelijk? AA, Aa en aa
Wat is hun frequentie?
genotype aa heeft frequentie q x q dus q^2 (q-kwadraat)

genotype AA heeft frequentie p x p dus p^2 (p-kwadraat)

genotype Aa (of aA) heeft frequentie 2 x p x q dus 2pq

En daarmee kom je tot de tweede wet van Hardy-Weinberg: zie hierboven!
p2+2pq+q2=1

Slide 8 - Tekstslide

Bepaal de allelfrequenties.
p + q = 1

p =  allelfrequentie dominante allel
q = allelfrequentie recessieve allel
Bepaal de genotypefrequenties. 
p^2 + 2pq + q^2 = 1

p^2 = genotypefrequentie homozygoten dominant
2pq = genotype frequentie heterozygoten
q^2 = genotypefrequentie homozygoten recessief. 
Waar kwam het kwadraat & 
de '2' voor pq ook alweer vandaan?

Slide 9 - Tekstslide

allel A
frequentie p
allel a
frequentie q
allel A
frequentie p
fenotypen AA
kans p2
fenotypen Aa
kans pq
allel a
frequentie q
fenotypen Aa
kans pq
fenotypen aa
kans q2
Zie ook Binas tabel 93D3

Slide 10 - Tekstslide

Hardy-Weinberg: waar komt het vandaan?

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

een voorbeeld

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide


A
125 AA & 250 Aa
B
380 AA & 240 Aa
C
250 AA & 125 Aa
D
500 AA & 200 Aa

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Voorwaarden Hardy Weinberg populatie
  1. Populatie is voldoende groot
  2. De individuen paren random
  3. Er vindt geen migratie plaats
  4. Er vindt geen natuurlijke selectie plaats
  5. Er vinden geen mutaties plaats
  6. De individuen zijn diploïd

(bron: biologielessen.nl)

Slide 18 - Tekstslide

Wat is de vergelijking van het Hardy Weinberg evenwicht, waarmee je allelfrequenties kunt uitrekenen?
A
p + q = 1
B
p2 + 2pq + q2 = 1
C
AA, Aa, aa = constant
D
A + a = 1

Slide 19 - Quizvraag

.
Waarvoor staat q2 in de vergelijking
p2 + 2pq + q2 = 1

A
De frequentie van het recessieve allel
B
De frequentie van het homozygoot recessieve genotype
C
De frequentie van het dominante allel
D
De frequentie van het homozygoot dominante genotype

Slide 20 - Quizvraag

p
q
p
p2
pq
q
pq
q2
p2 + 2pq + q2 = 1

Slide 21 - Tekstslide

.
Waarvoor staat q2 in de vergelijking 
 p2 + 2pq + q2 = 1 ?
A
De frequentie van a
B
De frequentie van aa
C
De frequentie van A
D
De frequentie van AA

Slide 22 - Quizvraag

In een groep hebben 96 mensen bruine ogen en 4 mensen blauwe ogen.
Het allel voor blauwe oogkleur is recessief.
Hoe groot is q2?

A
wortel van 0,02 = 0,15
B
wortel van 0,04 = 0,2
C
2/100 = 0,02
D
4/100 = 0,04

Slide 23 - Quizvraag

allel A
frequentie p
allel a
frequentie q
allel A
frequentie p
fenotypen AA
kans p2
fenotypen Aa
kans pq
allel a
frequentie q
fenotypen Aa
kans pq
fenotypen aa
kans q2

Slide 24 - Tekstslide

Bij schapen komt een witte vacht tot stand onder invloed van het dominante allel H en een zwarte vacht door het recessieve allel h. In een kudde schapen hebben er 891 een witte en 9 een zwarte vacht.

Op deze populatie is de regel van Hardy-Weinberg van toepassing.

Bereken de frequentie van het allel H.
A
0,01
B
0,99
C
0,1
D
0,9

Slide 25 - Quizvraag

Totaal aantal schapen: 891 + 9 = 900
Frequentie dieren met zwarte vacht: 9/900=0,01 = q2
-> q = 0,1
-> p = 0,9  (frequentie van allel H)

Slide 26 - Tekstslide

In een populatie van 100 vogels is de allelfrequentie voor het recessieve allel voor witte vleugels 0,4.

Hoeveel vogels in die populatie hebben witte vleugels?
A
16
B
8
C
4
D
32

Slide 27 - Quizvraag

q = 0,4

-> q2 = 0,16
->  aantal vogels met witte vleugels:  0,16 x 100 = 16

Slide 28 - Tekstslide

Albinisme komt voor met een frequentie van 1/20.000 mensen. Hoeveel mensen zijn drager?

Slide 29 - Open vraag

Albinisme bij 1 op 20.000 mensen
Volgens de wet van Hardy Weinberg:
p2 + 2pq + q2 = 1     en    p + q = 1

Albinisme is het fenotype van aa             -> frequentie q2
-> q2 = 1 / 20.000 = 0,00005
-> q  =  0,007        (p+q=1)     p = 1 - 0,007 = 0,993
-> frequentie dragers: 2pq = 2 x 0,007 x 0,993 = 0,00139
-> in een populatie van 20.000 mensen:  0,00139 x 20.000 = 278 dragers

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide