In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
HERHALEN stofwisseling
BINAS!
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
een pigment dus
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
vergelijk dit plaatje met BiNaS 69B-1
waar komt in dit plaatje de start-electron vandaan?
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
A
in het cytoplasma van een plantencel
B
in de chloroplast van een plantencel
C
in de chloroplast in een bacterie
D
in het cytoplasma van een bacterie
Slide 11 - Quizvraag
waar vindt de splitsing van water plaats?
A
in het stroma
B
in het lumen
C
in het cytoplasma
D
in de celwand
Slide 12 - Quizvraag
de donkerreactie kan zowel in het licht als in het donker plaats vinden
A
juist
B
onjuist
Slide 13 - Quizvraag
ATP is een eindproduct van de lichtreactie. Waar wordt ze gevormd?
A
in het stroma
B
in het lumen
C
in het cytoplasma
D
in de celwand
Slide 14 - Quizvraag
wat gebeurt er met de O2 die ontstaat bij de lichtreactie?
A
wordt gebruikt voor dissimilatie
B
verdwijnt via het huidmondje uit de plant
C
diffundeert naar het stroma
D
wordt weer terug gevormd tot water
Slide 15 - Quizvraag
wat is de functie van de feofytine en ijzer-zwavel eiwit?
Slide 16 - Open vraag
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Dissimilatie
Slide 20 - Tekstslide
Hydrolyse (11.4) Wanneer er een fosfaatgroep afsplitst van ATP wordt water in OH en H gesplitst en aan de 'open' uiteinden van de moleculen geplakt.
Bij het vormen van ATP gebeurt het omgekeerde en ontstaat er een molecuul water.
Slide 21 - Tekstslide
Creatinefosfaat (CP)
- Alleen in spiercellen
- CP geeft zijn fosfaat af aan ADP zodat weer ATP gevormd wordt
- 'fosfaataccu' (voldoende voor 30 seconden activiteit)
Slide 22 - Tekstslide
Creatinefosfaat (CP)
Slide 23 - Tekstslide
Dissimilatie
= gecontroleerde afbraak
(in kleine stapjes wordt bv.
C6H12O6 met 6 O2 afgebroken tot 6 CO2 en 6 H2O)
Slide 24 - Tekstslide
Dissimilatie van glucose
1: glycolyse (in celplasma)
8 stapjes
2: afsplitsing CO2 (decarboxylering) en vorming acetyl-CoA
1 stap
3: citroenzuurcyclus 9 stapjes
4: oxydatieve fosforylering (de elektronentransportketen)
6 stapjes
Slide 25 - Tekstslide
Stap 1
Glycolyse. Kost 2 ATP om op te starten. L:evert 4 ATP en 2 NADH,H+. In cytoplasma.
Stap 2
Vorming van Acetyl-CoenzymA. Opbrengst: 2 NADH,H+
In mitochondriën
Stap 3
Citroenzuurcyclus. Opbrengst: 2 ATP, 6 NADH,H+ en 2 FADH2
In mitochondriën
Stap 4
Oxidatieve fosforylering. HIer wordt het merendeel van de ATP gevormd met de energie uit NADH,H+ en FADH2
Op de binnenmembraan van het mitochondrium.
C6 betekent 6 C-atomen in een keten. Er wordt dus steeds een C vanaf gebroken waarbij energie vrij komt.
De C verdwijnt in de vorm van CO2.
Slide 26 - Tekstslide
Welke stap van de dissimilatie van glucose vindt niet plaats in de mitochondriën?
A
Glycolyse
B
Vorming acetyl CoA
C
Citroenzuurcyclus
D
Oxidatieve fosforylering
Slide 27 - Quizvraag
Bij welke stap wordt de meeste ATP gevormd?
A
Glycolyse
B
Vorming acetyl CoA
C
Citroenzuurcyclus
D
Oxidatieve fosforylering
Slide 28 - Quizvraag
Wat is het nut van creatinefosfaat?
A
Het geeft de spiervezels rechtstreeks energie
B
Het zorgt ervoor dat ADP omgezet wordt in ATP
C
Het zorgt ervoor dat ATP omgezet wordt in ADP
D
Het handhaaft een lage pH in spieren tegen verzuring
Slide 29 - Quizvraag
Voor welk proces is geen ATP nodig?
A
Transport van water de cel in
B
Transport van aminozuren de cel in
C
Productie van eiwitten
D
Langs elkaar schuiven van actine en myosine
Slide 30 - Quizvraag
Glycolyse.
Paars = kost ATP
Rood = levert ATP op
Blauw = begin- en eindproduct.
Plaats: in celplasma
Grijs komt later.
Slide 31 - Tekstslide
Hoeveel pyrodruivenzuur ontstaat er door de glycolyse van 1 molecuul glucose?
A
1 pyrodruivenzuur
B
2 pyrodruivenzuur
C
3 pyrodruivenzuur
D
4 pyrodruivenzuur
Slide 32 - Quizvraag
Vorming van Acetyl CoA. Het CoA wordt meteen weer vrijgemaakt door de reactie met oxaalazijnzuur.
De acetyl groep gaat de cyclus in.
Slide 33 - Tekstslide
Citroenzuurcyclus
De energie-inhoud van de moleculen wordt stapje voor stapje lager gemaakt. De energie wordt in ATP, NADH,H+ en FADH gestopt.
NADH,H+ en FADH zijn energierijke stoffen die in de volgende stap worden verbruikt, om ATP te vormen.
Slide 34 - Tekstslide
Oxidatieve fosforylering, ook wel: elektronen transport keten.
Elektronen van NADH,H+ en FADH2 worden afgegeven aan eiwitten op de binnenmembraan van het mitochondrium.
Deze pompen H+ van de matrix (binnenste van het mitochondrium) in de ruimte tussen de twee membranen. Daardoor onstaat een concentratieverschil. Dit verschil drijft ATP-synthetase aan.
Het verschil in H+ concentratie tussen binnen en buiten drijft ATP-synthetase aan. Dat koppelt per H+ dat het doorlaat, 1 P aan ADP, waardoor dus AT ontstaat.
Zuurstof is nodig aan het eind van de keten, om de doorgegeven elektronen aan af te geven (samen met H+). Daarmee is zuurstof de elektronenacceptor.
NADH geeft zijn elektronen meteen aan het begin van de keten af, FADH2 een stapje later. NADH,H+ levert genoeg energie om 3 ATP te vormen. FADH2 levert de energie voor 2 ATP.
Slide 35 - Tekstslide
fosforylering is
A
ATP splitsen in ADP en P
B
P aan ADP koppelen
C
een fosfor koppelen
Slide 36 - Quizvraag
NADH,H+ speelt dus een rol in de dissimilatie. NADPH,H+ speelt een rol bij de fotosynthese, zie boek V6.
HS- coenzymA vind je op twee plekken terug: bij de vorming van acetl-coenzymA en in de citroenzuurcyclus. Bekijk hiervoor ook BINAS tabel 68C.
Slide 37 - Tekstslide
Ook andere brandstoffen worden (via de citroenzuurcyclus) gedissimileerd in de mitochondriën.
De aminogroep (-NH2) van een aminozuur wordt het eerst afgsplitst, waarbij NH3 ontstaat. Dit wordt omgezet in ureum. Er lopen 3 pijlen van aminozuren het mitochondirum in. Dit heeft te maken met het type aminozuur, die zijn allemaal verschillend.
Vetzuren bestaan uit ketens (van 2 tot 22) C-atomen. HIervan wordt steeds een groepje van 2 afgesplitst en aan CoA gekoppeld. Zo kan het de citroenzuurcyclus in. Eén vetmolecuul kan dus veel meer ATP leveren dan 1 glucosemolecuul.
Glycerol wordt glyceraldehyde-3-fosfaat, wat meteen de glycolyse in kan. (BINAS 68B, bovenaan het rode blok)
Slide 38 - Tekstslide
Zonder zuurstof kan NADPH,H+ (en FADH2) zijn H+ niet kwijt en stopt de oxidatieve fosforylering.
En daardoor de hele citroenzuurcyclus.
Alleen de glycolyse kan doorgaan, omdat pyrodruivenzuur de H+ van NADH,H+ opneemt (grijze vlak).
Anaerobe dissimilatie
Dieren en bacteriën vormen melkzuur bij de anaerobe dissimilatie. Andere organismen (schimmels en planten) vormen ethanol, waarbij ook CO2 gevormd wordt.
Slide 39 - Tekstslide
Voor welke stap is energie in de vorm van ATP nodig om het proces op gang te helpen?
A
Glycolyse
B
Vorming acetyl CoA
C
Citroenzuurcyclus
D
Oxidatieve fosforylering
Slide 40 - Quizvraag
Hoeveel mol ATP kan er in de oxidatieve fosforylering gesynthetiseerd worden bij gebruik van 1 mol FADH2 en hoeveel bij gebruik van 1 mol (NADH + H+)?
A
FADH2 = 2
NADH = 2
B
FADH2 = 2
NADH = 3
C
FADH2 = 1
NADH = 3
D
FADH2 = 3
NADH = 2
Slide 41 - Quizvraag
(BiNaS 68D) Waarnaartoe worden de protonen verplaatst met behulp van de energie van het elektron tijdens de oxidatieve fosforylering.
A
van matrix naar tussenmembraanruimte
B
van tussenmembraanruimte naar matrix
C
van cytoplasma naar tussenmembraanruimte
D
van tussenmembraanruimte naar cytoplasma
Slide 42 - Quizvraag
Cyaankali
KCN (kaliumcyanide of cyaankali) is giftig voor cellen, doordat het de oxidatieve fosforylering remt.
Leg uit wat het gevolg is van deze vergiftiging voor de citroenzuurcyclus.
Slide 43 - Open vraag
Een sportieve proefpersoon loopt de 100 meter sprint in 15 seconden. Bij de sprint wordt de voorraad ATP in zijn beenspieren in ongeveer 2 seconden verbruikt. Daarna houdt vooral CP de ATP-concentratie nog rond de 6 seconden op peil. Vervolgens kan ATP nog gedurende tenminste 32 seconden door anaërobe dissimilatie worden vrijgemaakt. Pas na circa 40 seconden gaat de aërobe dissimilatie in de beenspieren een belangrijke rol spelen.
Bij welke van de onderstaande omzettingen komt de proefpersoon in de laatste seconden van de sprint aan energie in de beenspieren?
A
bij de omzetting van creatine in creatinefosfaat
B
bij de omzetting van glucose in pyrodruivenzuur
C
bij de omzetting van glycogeen in glucose
D
bij de omzetting van pyrodruivenzuur in melkzuur
Slide 44 - Quizvraag
A
aerobe dissimilatie van vetzuren
B
anaerobe dissimilatie van aminozuren
C
melkzuurgisting
Slide 45 - Quizvraag
Hoeveel ATP levert de anaerobe dissimilatie op?
A
1
B
2
C
38
D
40
Slide 46 - Quizvraag
Hoeveel keer meer glucose moleculen heb je nodig bij de anaerobe dissimilatie t.o.v. aerobe dissimilatie voor dezelfde hoeveelheid energie?
A
evenveel moleculen
B
2x meer glucose
C
19x meer glucose
D
38x meer glucose
Slide 47 - Quizvraag
examen Biologie Havo, 2015, tijdvak 2, vraag 34: met behulp van gist kan uit suikers biobrandstof worden gemaakt. in welke van de onderstaande zinnen staat dit gewenste gistingsproces correct omschreven?
A
onder aerobe omstandigheden breken gistcellen suikermoleculen af tot koolstofdioxide en ethanol
B
onder aerobe omstandigheden breken gistcellen suikermoleculen tot zuurstof en ethanol
C
onder anaerobe omstandigheden breken gistcellen suikermoleculen af tot koolstofdioxide en ethanol
D
onder anaerobe omstandigheden breken gistcellen suikermoleculen af tot zuurstof en ethanol
Slide 48 - Quizvraag
Gist Onderzoeker Sandra kweekt gist (Saccharomyces cerevisiae) in een eenvoudige voedingsoplossing, waarin gelabelde 14C-atomen in glucose voorkomen. De gistcultuur wordt in anaerobe omstandigheden gebracht.
In welke stof vindt Sandra na een tijdje radioactieve 14C-atomen?