want en omdat

Voegwoorden
  • Voegwoorden zijn een soort lijm.
  • Je kunt met voegwoorden zinnen aan elkaar plakken.
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 1 min

Onderdelen in deze les

Voegwoorden
  • Voegwoorden zijn een soort lijm.
  • Je kunt met voegwoorden zinnen aan elkaar plakken.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voegwoorden
Zinnen worden aan elkaar 'geplakt' met voegwoorden.
 

Voorbeelden van voegwoorden zijn: en, of, maar, want, dus, omdat, zodat, toen, als, zodra, terwijl, enz...

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn voegwoorden?
A
tulp, school, hond
B
hij, het, wij
C
de, het, een
D
en, omdat, want

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk voegwoord wordt gebruikt?

Max komt niet, omdat hij geen tijd heeft.
A
niet
B
geen
C
omdat

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Vul het goede voegwoord in.
Mama pakt haar telefoon, ....belt oma op.
A
en
B
maar
C
want
D
of

Slide 5 - Quizvraag

Antwoord A: en.

Vul het goede voegwoord in.
Wil je cola, .... wil je water drinken?
A
en
B
maar
C
want
D
of

Slide 6 - Quizvraag

Antwoord C: want


Vul het goede voegwoord in.
Ik pak mijn tas ....  ik ga naar mijn werk.
A
en
B
maar
C
want
D
of

Slide 7 - Quizvraag

Antwoord A: en.
VOEGWOORDEN
, WANT
, OMDAT
Ik ga eten. Ik heb honger.
Ik ga eten. Ik heb honger.
Ik ga eten, want ik heb honger.
Ik ga eten, omdat ik honger heb.
1. wie/wat
2. werkwoord
3. rest 
1. wie/wat
2. rest
3. werkwoord

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik kan niet werken, .......... ik ziek ben.

Welk voegwoord past in de zin?
A
en
B
omdat
C
want
D
maar

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gebruik het goede voegwoord:
Je mag niet praten, ........... je stil moet zijn.
A
omdat
B
en
C
want
D
maar

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik drink geen koffie, ... ik krijg daar buikpijn van.
A
en
B
of
C
maar
D
want

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De kinderen wandelen naar huis, .... de bus niet rijdt.
A
omdat
B
want
C
en
D
of

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ze zijn gevallen, ... het was glad op straat.
A
omdat
B
want
C
en
D
of

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij gaat naar huis, ... hij ziek is.
A
omdat
B
want
C
en
D
maar

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij gaat naar huis, ... hij heeft een afspraak.
A
omdat
B
want
C
en
D
maar

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik trek mijn jas aan, .......... ik naar buiten ga.
A
en
B
maar
C
want
D
omdat

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gebruik het voegwoord 'want'
Ik ga naar de dokter. Ik heb pijn.

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Gebruik het voegwoord 'want'
Ik ga sporten. Ik wil gezond zijn.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Gebruik het voegwoord 'omdat'.
Ik ga fietsen. Ik hou niet van wandelen.

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Gebruik 'want' of 'omdat'
Ik ga naar school. Ik wil Nederlands leren

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Gebruik 'want' of 'omdat'
Ik ga om 9 uur slapen. Ik ben moe

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies