Nederlands Oefenopgaven

Nederlands Oefenopgaven
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Nederlands Oefenopgaven

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het onbepaald lidwoord in deze zin?
Een kat ging laatst naar de boom toe
A
een
B
kat
C
naar
D
de

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het naamwoordelijk deel in deze zin?
Dat meisje is tandarts
A
tandarts
B
is
C
meisje
D
dat

Slide 3 - Quizvraag

Wat zijn de persoonlijk voornaamwoorden in deze zin?
Zij laten hun hond altijd uit bij het speelveldje, ik doe dat niet.

Slide 4 - Open vraag

Wat betekent controverses?
A
regels
B
andere manieren
C
op het laatste moment
D
veel meningsverschillen

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het woord "immoreel"

Slide 6 - Open vraag

Wat zijn de aanwijzend voornaamwoorden in deze zin?
Die rode fiets wil ik best kopen, maar deze fiets vind ik mooier
A
die
B
maar
C
best
D
deze

Slide 7 - Quizvraag

Welke functie heeft ''hoeveelste'' in deze zin?
Hoeveelste is Ajax geworden?

Slide 8 - Open vraag

Sleep de betekenissen naar het goede woord
Steggelen

zwichten

feministische

bejegenen
ruziën
van de vrouwenbeweging
toegeven
zich gedragen tegenover

Slide 9 - Sleepvraag

Welk werkwoord van het onderstaande rijtje is GEEN koppelwerkwoord
zijn, worden, blijven, blijken, roepen, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen
A
blijken
B
schijnen
C
worden
D
roepen

Slide 10 - Quizvraag

Wat is in deze zin de bijstelling?
Erwin Kroll, de weerman van de NOS, voorspelde een mooie dag.

Slide 11 - Open vraag

Is deze zin nevenschikkend of onderschikkend? En hoe zie je dat?
Mijn moeder las je krant, terwijl mijn vader de afwas deed.

Slide 12 - Open vraag

Wat zijn in deze zin de onbepaald voornaamwoorden?
Er was vanmiddag iemand aan de telefoon die jou iets wilde vragen
A
jou
B
iemand
C
iets
D
er

Slide 13 - Quizvraag

Was deze lessonup leuk?
JA
nee (stiekem wel)
JAAAA

Slide 14 - Poll