4

4
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

4

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Filosoof Wittgenstein
'De grenzen van je taal zijn de grenzen van je wereldbeeld'
*
Taal is een instrument 
-om kennis te verwerven
-vergroten van je inzichten
-vaardig te worden

Slide 3 - Tekstslide

Meedoen?
lessonup.app
of
download de app: LessonUp-app
Vul de code in:

Slide 4 - Tekstslide

Programma:
  • Nieuws & vorige week
  • Tips aantrekkelijk schrijven
  • Dat en wat {spreken en schrijfvaardigheid}
  • Hen of hun {schrijven/grammatic}
  • "vertel over jezelf" verbeterpunten
  • Feit & standpunt + Tekstsoorten
  • Huiswerk 

Slide 5 - Tekstslide

Nieuws 
-Status schrijfopdrachten: iedereen heeft feedback, deze week nieuwe schrijfopdracht
- A.s. donderdag 18:00 uur: vragenuurtje 
- Volgende week herfstvakantie (geen lessen)
- Ik heb een lijst met 3F-woorden bij bestanden in Teams gezet.


Slide 6 - Tekstslide

Nieuws: bij bestanden in Teams
- Signaalwoorden? Zie de lijst bij bestanden in Teams.
- Lijst met 3F woorden
-Aandachtspunten alinea's maken
- CE examen in november: pdf voorbereiding lezen/luisteren (samenvatting lesstof + tips voor de voorbereiding)

Slide 7 - Tekstslide

Vorige keer:
-Onderwerp & hoofdgedachten
-Hoe ziet een alinea eruit
-Lees- en luisterstrategieën CE examen. Gebruik deze strategieen als je oefenexamens gaat oefenen in Facet:
(klik op de link om naar Facet te gaan, kies 3F)

Slide 8 - Tekstslide

Oefenen schrijfexamen:
Waarom moet jij een dag meelopen met de CEO? (Chief Executive Officer)

Slide 9 - Open vraag

Tips aantrekkelijk schrijven (1)
1:Variatie in zinsbouw
Bijvoorbeeld: wissel af in zinsbouw en voorkom dat elke zin met het onderwerp begint

2: Varieer in je woordkeus
Bijvoorbeeld: zoek uit welke synoniemen er voor een woord zijn.
(🎁 cadeau of presentje)

Slide 10 - Tekstslide

Tips aantrekkelijk schrijven (2)
3: Schrijf persoonlijk
Voorbeeld: noem de persoon waar het over gaat.
4: gebruik verwijswoorden (die, deze, zij etc.)

5: wissel korte en lange zinnen af. Langere zinnen maken? Kijk bij onderschikking en nevenschikking (grammatica) in Taalblokken (versterk jezelf)



Slide 11 - Tekstslide

Spelling & Grammatica
dat en wat (verwijswoorden)

'Dat' gebruik je na een 'het' woord (na een onzijdig zelfstandig naamwoord). 
Voorbeeld: het meisje dat of het hotel dat

(De jongen die.... > die > na een 'de' woord

Slide 12 - Tekstslide

Spelling en Grammatica
Wat
'Wat' gebruik je bijvoorbeeld na:
-alles, niets, iets, het enige: Alles wat hij wil, (...)
-een overtreffende trap: Het beste wat jij kan doen (...)
-een zin: Het regent, wat (...)

Slide 13 - Tekstslide

'Vertel over jezelf' wat valt op?
- Het 'format' van een formele brief komt heel precies. Bijvoorbeeld: eerst je eigen gegevens, de datum voluit schrijven (oktober); Na 'betreft': een kleine letter
-In een alinea altijd doorschrijven. Druk niet op 'enter' want dan begint je zin op een nieuwe regel.

Slide 14 - Tekstslide

'Vertel over jezelf'
Ik zie veel studenten die 'interpunctie' gebruiken. Dit is  goed!
Zoek uit wanneer je een komma gebruikt. Bijvoorbeeld tussen twee persoonsvormen.

Bij schrijfopdrachten altijd proberen om het verband tussen de zinnen duidelijk aan te geven door middel van verbindingswoorden.

Slide 15 - Tekstslide

Scan voor info over verbindingswoorden en hoe het niet moet! (allerlei voorbeelden)

Slide 16 - Tekstslide

"Vertel over jezelf" 
Een 'samenstelling' is een combinatie van twee of meer woorden (tweemaal een zelfstandig naamwoord). Schrijf samenstellingen aan elkaar: apenstaartje, langetermijnplanning, coronacrisis (Word herkent niet al deze woorden; de Nederlandse taal is oneindig). https://onzetaal.nl/taalloket/samenstelling

Schrijf een streepje bij klinkerbotsingen: corona-aanpak

Slide 17 - Tekstslide

"Vertel over jezelf"
Hoofdletters in aanhef van je e-mail of brief: Na het begin van de 'eigennaam"
Mevrouw De Boer
G. de Boer

Laatste tip: communiceer professioneel: altijd een (korte) begeleidende mail meesturen en een onderwerp invullen.


Slide 18 - Tekstslide

grammatica persoonsvorm
- werkwoordsvorm
-Hoe vind je de persoonsvorm? 3 manieren
1: als je de zin in een andere tijd zet, verandert de persoonsvorm
2:als je de zin van enkelvoud naar meervoud verandert of andersom, verandert de persoonsvorm
3: als je de zin vragend maakt, komt de persoonsvorm op de eerste plaats




Slide 19 - Tekstslide

voorbeeld persoonsvorm
Esther heeft een lange reis gemaakt
3 manieren:
1: Esther had een lange reis gemaakt
2: Ömer en Esther hebben een lange reis gemaakt
3: Had Esther een lange reis gemaakt?

Heeft = persoonsvorm

Slide 20 - Tekstslide

grammatica: onderwerp
Personen, dieren of dingen die iets doen in de zin
Wie of wat doet iets?
Als het onderwerp enkelvoud is, moet de persoonsvorm dat ook zijn.
Als het onderwerp meervoud is, moet de persoonsvorm dat ook zijn.





Slide 21 - Tekstslide

Voorbeeld onderwerp
Ömer heeft een lange reis gemaakt

Wie heeft een lange reis gemaakt?

Ömer = onderwerp

Ömer en heeft = beide enkelvoud

Slide 22 - Tekstslide

Bij redekundig ontleden...
-benoem je de zinsdelen van een zin. Je geeft de functie aan
-zie Taalblokken voor de uitgebreide theorie (bij spelling en grammatica)

Slide 23 - Tekstslide

persoonsvorm
Het werkwoord dat verandert als je de zin in een andere tijd zet/maak de zin vragend. De persoonsvorm komt op de eerste plaats.
onderwerp
Persoon, dier of ding dat verandert als je de zin van enkelvoud in meervoud zet of andersom.
werkwoordelijk gezegde
alle werkwoorden in een zin
meewerkend voorwerp
Persoon, dier of ding dat meewerkt aan wat het onderwerp doet. Er staat soms aan of voor voor of je kunt aan of voor weghalen als het ervoor staat.
lijdend voorwerp
Persoon, dier of ding dat het antwoord is op de vraag: wie of wat + persoonsvorm + de rest van de zin.
bijwoordelijke bepaling
Geeft antwoord op vragen als waar? hoe? wanneer? waarheen? waarom? waardoor?

Slide 24 - Tekstslide

voorbeeld...
De student geef haar stagebegeleider bij haar afscheid een bos rozen.
Persoonsvorm: geeft (>Geeft de student...)
Onderwerp: de student (>wie geeft?)
Lijdend voorwerp: een bos rozen (>wat geeft de student 🥀 )
Meewerkend voorwerp: haar stagebegeleider (>aan wie geeft de student?)
(Bijwoordelijke bepaling =bij haar afscheid> wanneer geeft de student een bos rozen?)

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Hen of hun?
"Hen" gebruik je als lijdend voorwerp en na een voorzetsel.

"Hun" gebruik je als meewerkend voorwerp.

Huiswerk: zoek uit in Taalblokken hoe je het lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp vindt.

Slide 27 - Tekstslide

Hun, hen of zij? Persoonlijke voornaamwoorden

Slide 28 - Tekstslide

HUN

Slide 29 - Tekstslide

HEN

Slide 30 - Tekstslide

ZIJ 

Slide 31 - Tekstslide

Nooit doen! :-)

Slide 32 - Tekstslide

Ik heb het ... gisteren nog verteld
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 33 - Quizvraag

Gisteren hadden ... nog niks voor Harry gekocht.
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 34 - Quizvraag

Weet je waar ... spullen zijn?
A
hun
B
zij
C
hen

Slide 35 - Quizvraag

Ik heb het aan ... verteld.
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 36 - Quizvraag

Deel 2: CE (lezen/luisteren)

Slide 37 - Tekstslide

Feit, standpunt, argument
-feit: kun je controleren of het waar is/je kunt bewijzen dat het waar is
-standpunt: je bent het er mee eens of niet. De een vindt van wel, de ander vindt van niet. Een standpunt is hetzelfde als: een mening, stelling of bewering.
-een standpunt is niet te bewijzen met feiten. Je gebruikt argumenten om de ander te overtuigen dat je mening juist is.

Slide 38 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een feit en een standpunt?

Slide 39 - Open vraag

welke tekstsoorten ken je?

Slide 40 - Woordweb

tekstsoorten en doelen
betogende tekst: de schrijver geeft zijn mening. Het doel is om te overtuigen. De schrijver gebruikt hiervoor argumenten


instructieve tekst: de schrijver legt uit hoe je iets moet doen

Slide 41 - Tekstslide

tekstsoorten en doelen
informatieve teksten: neutraal > de schrijver geeft geen mening. Hij kan wel de mening van anderen geven. Dit noemt men een beschouwing.

Bij een uiteenzetting gaat het vooral om feiten. Een uiteenzetting is ook een informatieve tekst

Slide 42 - Tekstslide

feiten
feiten zijn controleerbaar
Een objectieve tekst: een tekst waarin vooral feiten staan.

Steeds vaker wordt (via social media) informatie verspreid die niet blijkt te kloppen =fake news of nepnieuws

Slide 43 - Tekstslide

meningen
Een mening is wat iemand ergens van vindt.

In subjectieve teksten merk je sterk wat de mening of het gevoel van de schrijver is.

Slide 44 - Tekstslide

beeldspraak
In subjectieve teksten staan vaak vormen van beeldspraak = figuurlijk taalgebruik. Dit zegt vaak iets over de spreker/schrijver.

Voorbeeld: de dingen zwart/wit zien.

Slide 45 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen en objectieve en subjectieve tekst?

Slide 46 - Open vraag

Huiswerk (1,5 uur per week)
 - Nieuwe schrijfopdracht deze week in Teams
examen november: deadline wervende tekst 25 oktober
examen januari : deadline wervende tekst 8 november
-Meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp 
- Taalblokken: verder in Bouwstenen
- Taalblokken: spelling hoofdletters en samenstelling
-Examen november: oefenen CE examens 3F via Facet

Slide 47 - Tekstslide

Fijne vakantie!
Donderdag a.s. 18:00 vragenuurtje Nederlands

Slide 48 - Tekstslide