April - les 3

Maak met elk woord een korte zin in het Noors.
Woorden
1) Mor
2) Bror
3) Søsken
4) Bestemor
5) Datter
Voorbeeld: Bestefar – Jeg liker å komme på besøk hos bestefar.
1 / 19
volgende
Slide 1: Open vraag
noorsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Maak met elk woord een korte zin in het Noors.
Woorden
1) Mor
2) Bror
3) Søsken
4) Bestemor
5) Datter
Voorbeeld: Bestefar – Jeg liker å komme på besøk hos bestefar.

Slide 1 - Open vraag

Vertel in 3 zinnen wat over je familie en gebruik daarbij tenminste 4 familiewoorden.
Voorbeeld
Voorbeeld: Jeg heter Melcheor og har 3 søsken. Jeg bor hos bestefar og bestemor. Faren min jobber på sykehuset.

Slide 2 - Open vraag

Stel telkens de vraag die bij het antwoord past:
“Nei, besteforeldrene mine bor ikke så nær til oss. De bor langt borte, helt i Vestlandet.”

Slide 3 - Open vraag

Stel telkens de vraag die bij het antwoord past.
“Jeg har tolv søsken.”

Slide 4 - Open vraag

Stel telkens de vraag die bij het antwoord past.
“Nei, ikke jeg men broren min er eldst. Jeg er nest eldst.”

Slide 5 - Open vraag

Stel telkens de vraag die bij het antwoord past.
“De har jo mange forskjellige aldre, men den eldste er 23 år gammel og den yngste er 4 år gammel.”

Slide 6 - Open vraag

Stel telkens de vraag die bij het antwoord past.
“Ja, jeg kan sjekke om jeg har det på mobilen min, da kan du se hele familien min.”

Slide 7 - Open vraag

Stel telkens de vraag die bij het antwoord past.
“Jeg vet ikke helt, det må du spørre ham selv.”

Slide 8 - Open vraag

Vertaal de woorden naar het Noors. Als je het moeilijk vindt, zoek de woorden dan op in opdracht 3.

Dat klopt

Slide 9 - Open vraag

Vertaal de woorden naar het Noors. Als je het moeilijk vindt, zoek de woorden dan op in opdracht 3.

Broers


Slide 10 - Open vraag

Vertaal de woorden naar het Noors. Als je het moeilijk vindt, zoek de woorden dan op in opdracht 3.

Dichtbij

Slide 11 - Open vraag

Vertaal de woorden naar het Noors. Als je het moeilijk vindt, zoek de woorden dan op in opdracht 3.

Ver weg

Slide 12 - Open vraag

Vertaal de woorden naar het Noors. Als je het moeilijk vindt, zoek de woorden dan op in opdracht 3.

Broers en zussen (in 1 woord)

Slide 13 - Open vraag

Vertaal de woorden naar het Noors. Als je het moeilijk vindt, zoek de woorden dan op in opdracht 3.

Leeftijd

Slide 14 - Open vraag

Vertaal de woorden naar het Noors. Als je het moeilijk vindt, zoek de woorden dan op in opdracht 3.

De op één na oudste

Slide 15 - Open vraag

Vertaal de woorden naar het Noors. Als je het moeilijk vindt, zoek de woorden dan op in opdracht 3.

Checken

Slide 16 - Open vraag

Vertaal de woorden naar het Noors. Als je het moeilijk vindt, zoek de woorden dan op in opdracht 3.

Mijn telefoon

Slide 17 - Open vraag

Vertaal de woorden naar het Noors. Als je het moeilijk vindt, zoek de woorden dan op in opdracht 3.

Helemaal

Slide 18 - Open vraag

Vertaal de woorden naar het Noors. Als je het moeilijk vindt, zoek de woorden dan op in opdracht 3.

Vragen (werkwoord)

Slide 19 - Open vraag