examentrainer H6

examentrainer H13
hierna volgt de examentrainer uit een eerdere versie... 
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

examentrainer H13
hierna volgt de examentrainer uit een eerdere versie... 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Aangetoonde stof?
Immuniteit?
A
antigenen, actief
B
antigenen, passief
C
antistoffen, actief
D
antistoffen, passief

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Tekstslide

Verklaar waardoor er bij een volgende infectie met een borrelia-bacterie niet direct een specifieke afweerreactie optreedt als de eiwitten op het buitenoppervlak van de borrelia-bacterie zijn veranderd. (1p)

Slide 5 - Open vraag

Wat is de belangrijkste informatie? 
Kan je BINAS gebruiken?

Slide 6 - Tekstslide


Slide 7 - Open vraag

Waarom wordt gewacht na een eerste blootstelling?
A
aspecifiek, vorming antistoffen duurt even
B
aspecifiek, duurt even voordat antistoffen luchtwegen bereiken
C
specifiek, vorming antistoffen duurt even
D
specifiek, duurt even voordat antistoffen luchtwegen bereiken

Slide 8 - Quizvraag

examentrainer H6
Deze examentrainer komt uit een eerdere versie, mogelijk missen er stukken context. Maar de meeste vragen kan je ook zonder die tekst maken.

Slide 9 - Tekstslide

Vlooien bijten hun slachtoffers om bloed op te zuigen uit de haarvaten. In welke eigenschap verschillen haarvaten van aders en slagaders, waardoor haarvaten voor vlooien geschikter zijn om bloed uit op te zuigen?
A
de bloeddruk in haarvaten is lager
B
de stroomsnelheid in haarvaten is lager
C
de wand van haarvaten is dunner
D
de zuurstofconcentratie is lager

Slide 10 - Quizvraag

Conclusie?
Welke geeft stroomsnelheid aan? A of B? 

Slide 11 - Tekstslide

De stroomsnelheid is in aders lager dan in haarvaten.
A geeft stroomsnelheid aan.

Slide 12 - Tekstslide

Vier stoffen of groepen van stoffen in het opgezogen bloed zijn: aminozuren, antistoffen, glucose en hemoglobine.
Welke van deze stoffen moeten worden verteerd zodat de vlo ze als bouwstof kan gebruiken?
A
aminozuren en glucose
B
aminozuren en hemoglobine
C
antistoffen en glucose
D
antistoffen en hemoglobine

Slide 13 - Quizvraag

antistof = proteïne
hemoglobine = proteïne

Slide 14 - Tekstslide

De eerste dagen na besmetting is een patiënt rillerig en krijgt hij koorts.

Is er een verband tussen de rillerigheid en de koorts van de patiënt? Zo ja, wat is dan het verband?
A
ja, normwaarde hoger afgesteld, daardoor rillingen zodat lichaamstemperatuur wordt verhoogd.
B
ja, normwaarde lager afgesteld, daardoor rillingen waardoor lichaamstemperatuur wordt verlaagd.
C
nee, geen verband

Slide 15 - Quizvraag

4) − Verklaar waarom vaccinatie in dit geval geen zin heeft. − Noteer een behandeling die in deze situatie wel geschikt is.

Slide 16 - Open vraag

passieve immunisatie


*serum
*zelf geen antistoffen

Slide 17 - Tekstslide

actieve immunisatie

*verzwakte of dode ziekteverwekkers in je lichaam spuiten, zodat het lichaam zelf antistoffen gaat maken


*hierbij ontstaan geheugencellen, zodat het lichaam de ziekte in tweede instantie snel herkent en uitschakelt




Slide 18 - Tekstslide

5) Waardoor biedt vaccinatie tegen een ziekte zoals mazelen, geen enkele bescherming tegen een andere infectieziekte, zoals rodehond? Gebruik in je antwoord de termen antigeen en antistof.

Slide 19 - Open vraag

‘Een infectie met HPV kan soms vanzelf weer genezen.’ Ruby vraagt zich af hoe dat kan. Hoe kan het best worden verklaard dat er dan geen geïnfecteerde cellen meer zijn?
A
de cellen die zijn geïnfecteerd, gaan dood
B
de cellen die het virus bevatten, zijn herkend door specifieke afweer en gedood
C
de virussen buiten de cellen zijn allemaal door macrofagen opgeruimd

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

vraag 7

Slide 22 - Tekstslide

Op grond van hun kennis over de vorming van antistoffen bij vaccinaties tekenen ze het verdere verloop van de concentratie antistoffen in het bloedplasma na de tweede en derde vaccinatie.

In afbeelding 1 zie je vier van de getekende grafieken. Welke leerling heeft het verloop van de concentratie antistoffen in het bloedplasma juist getekend?
A
leerling 1
B
leerling 2
C
leerling 3
D
leerling 4

Slide 23 - Quizvraag

Geef een biologisch argument dat ervoor pleit om ook jongens tegen HPV te vaccineren.

Slide 24 - Open vraag