Thema 3 BS5 Gezonde voeding

• Biologie
• Speciaal Onderwijs
• Leerroute 5

BS5 GEZONDE VOEDING

DOEL:

Je kunt aangeven wat gezonde voeding is en wat de gezondheidsrisico's zijn van ongezonde voeding of van teveel voeding.

TERUGBLIK

1. Examentrainer p.144

2. oefentoets

INSTRUCTIE

INSTRUCTIE

INSRUCTIE

Cholesterol krijgt vaak een slechte naam, maar het is noodzakelijk voor het goed functioneren van je lichaam. 

Het lichaam gebruikt cholesterol om hormonen en vitamine D aan te maken en de spijsvertering te ondersteunen. 

De lever maakt genoeg cholesterol om deze taken uit te voeren, maar het lichaam krijgt niet alleen cholesterol uit uw lever. 

Cholesterol zit ook in voedingsmiddelen zoals vlees, zuivel en gevogelte. Als je veel van deze voedingsmiddelen eet, kan het cholesterolgehalte te hoog worden.

INSTRUCTIE

Er zijn twee hoofdtypen cholesterol: high-density lipoproteïne (HDL) en low-density

lipoproteïne (LDL). Lipoproteïnen worden gemaakt van vet en eiwitten. 

Cholesterol beweegt zich door het lichaam terwijl het zich in de lipoproteïnen bevindt.

INSTRUCTIE

HDL staat bekend als "goede cholesterol" omdat het cholesterol naar uw lever transporteert om uit uw lichaam te worden uitgestoten. HDL helpt uw lichaam te ontdoen van overtollig cholesterol, zodat het minder snel in uw slagaders terechtkomt.

 

LDL wordt "slechte cholesterol" genoemd omdat het cholesterol naar uw slagaders brengt, waar het zich kan verzamelen in de slagaderwanden. Te veel cholesterol in uw slagaders kan leiden tot een opbouw van plaque die bekend staat als atherosclerose. Dit kan het risico op bloedstolsels in uw slagaders verhogen. Als een bloedstolsel afbreekt en een slagader in uw hart of hersenen blokkeert, kunt u een beroerte of een hartaanval krijgen.

INSTRUCTIE

BEGELEID OEFENEN

BEGELEID OEFENEN

BEGELEID OEFENEN

ZELFSTANDIG OEFENEN

Lees p. 126 t/m 128

Maak opdracht 29, 30, 33 en 35

Meet BMI

(www.biologiepagina.nl)

HUISWERK

opdracht 29, 30, 32 en 33

compact; 29 en 30

EVALUATIE

1. Wat heb je geleerd?

2. Wat zou je de volgende keer anders doen?

3. Hoe vind jij dat je hebt gewerkt?