werkwoordspelling 11

• Spelling
• Basisschool
• Groep 8

aanmoedigen
Wij hebben onze club....

1. aanvermoedigd
2. aanbemoedigd
3. aangemoedigt
4. aangemoedigd

omhelzen
De kinderen ... elkaar gisteren bij het feest.

1. omhelsden
2. omhelsten
3. omhelzen
4. omhelsen

veroorloven
Wij kunnen ons die grote uitgave niet ...

1. veroorloven
2. veroorleefden
3. veroorloofden
4. veroorleven

begeleiden
Gisteren .... ik mijn moeder naar het ziekenhuis.

1. begeleidde
2. begeleide
3. begeleed
4. begeleid

beschikken
We konden niet over het speelveld ....

1. beschikten
2. beschik
3. beschiken
4. beschikken

uitrusten
Het ... kind speelde weer mee.

1. uitrust
2. uitgerustte
3. uitgeruste
4. uitgerust

bespreken (t.t.)
... jij de oplossing met de anderen?

1. bespreekt
2. bespreek
3. besprak
4. besprakt

bevinden
De jongens ... zich vorige week op verboden terrein.

1. bevinden
2. bevonden
3. bevind
4. bevond

overlaten
Je moet ook een broodje voor mij .....

1. overlaat
2. laten over
3. overlieten
4. overlaten

voorlezen
Het meisje heeft het boek helemaal ....

1. voorgeleest
2. voorgelezen
3. uitgelezen

overschrijven
Ik ... het verhaal uit de krant ....

1. schrijf over
2. overschreef
3. schrijft over

meebrengen
De ... goederen worden opgestapeld.

1. meegebrengde
2. breng mee
3. meegebrachte

uitbeelden
Gisteren hebben wij een glazenwasser ...

1. uit ge beeld
2. uitgebeelden
3. uitgebeelt
4. uitgebeeld

afwassen
De ... kopjes zijn nog niet droog.

1. gewassen
2. afgewassen
3. af gewassen
4. afgewasde

oprichten
De man ... vorige week een nieuwe club ...

1. richten op
2. richte op
3. richtte op
4. rocht op