les 7 periode 3 - 31-05-2022

Clase 7 - período 3 - 31-05-2022
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Clase 7 - período 3 - 31-05-2022

Slide 1 - Tekstslide

¿Qué vamos a hacer hoy?
LEERDOELEN:

1. Ik maak opnieuw kennis met het werkwoord 'ir' (=gaan), en ik doe invuloefeningen met dit werkwoord.
2. Ik doe een spreekoefening met het werkwoord 'ir'
3. Ik leer hoe ik in het Spaans de 'trappen van vergelijking' kan toepassen
4. Ik herhaal de getallen in het Spaans







Slide 2 - Tekstslide

Ejercicio 4: we vertalen de zinnen
  • Deze maand heb ik 50 euro gespaard.
  • Vandaag heb ik niks uitgegeven.
  • Dit jaar heeft mijn vriend zijn baan verloren.
  • We hebben nooit een grote televisie gehad.
  • Mijn ouders hebben altijd voldoende geld verdiend.
  • Mijn grootouders hebben hun huis verkocht.

Slide 3 - Tekstslide

El verbo 'ir'
Een onregelmatig werkwoord!

No voy a clase.
Él va al cine.
Vamos a una fiesta.

Slide 4 - Tekstslide

Ejercicio 1 - lo hacemos juntos
1. Yo ..................... a España todos los veranos de vacaciones.
2. Mis padres ....................... al centro comercial.
3. Nosotros ..................... al bar.
4. ¿ ......................... tú al cine esta tarde?
5. Mi familia ........................ a la costa este año.
6.  Usted ................... a la oficina.
7. María ..................... al instituto.
8. Juan y Pablo ...................... al restaurante porque es el cumpleaños de Pepe.
9. ¿Vosotros .................... al partido de fútbol?
10. Todo el mundo ...................... al parque esta tarde. ¿Quieres venir?
11. Hoy yo no puedo, ........................ al teatro.

Slide 5 - Tekstslide

Ir + a + infinitief
..gaat over de toekomst..

Voy a comer
=
Ik ga eten

Slide 6 - Tekstslide

Ejercicio 2 - página 12 - 'ir' + a
timer
3:00
  1. Ella va a jugar fútbol.
  2. Él se va a bañar.
  3. Hoy va a llover.
  4. Nosotros vamos a viajar.
  5. Ellos van a trabajar.
  6. Las chicas van a ser dentistas.

Slide 7 - Tekstslide

Trappen van vergelijking
I) Om te vergelijken in het Spaans gebruik je:
             tan + bijvoeglijk naamwoord + como
Ejemplo: Carlos is net zo slim/even slim als Antonio => Carlos es tan listo como Antonio.

II) Wanneer je een zelfstandig naamwoord gebruikt, gebruik je:
            tanto + zelfstandig naamwoord + como  (tanto/a/os/as)
Ejemplo: Ik heb net zoveel geld als jij => Yo tengo tanto dinero como

Let op! Tanto kan in dit geval mee veranderen mee met het zelfstandig naamwoord:
Ejemplo: Februari heeft niet zoveel dagen als maart => Febrero no tiene tantos días como marzo





Slide 8 - Tekstslide

Ejercicio 3 - página 13 - vergelijken
Let op! Zie je een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord?

  1. El mar (=de zee) es .............. azul ............... el cielo.
  2. Juana tiene ..................... años ................... yo.
  3. Está .................... frío ..................... la nieve (=de sneeuw)
  4. José es .................. alto .............. Pedro.
  5. Antonio es ............. listo (=slim) .............. Raúl.
  6. Juan es .................. viejo ....................... mi padre. 

Slide 9 - Tekstslide

Ejercicio 3 - página 13 - vergelijken
Let op! Zie je een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord?

  1. El mar (=de zee) es tan azul como el cielo.
  2. Juana tiene tantos años como yo.
  3. Está tan frío como la nieve (=de sneeuw)
  4. José es tan alto como Pedro.
  5. Antonio es tan listo (=slim) como Raúl.
  6. Juan es tan viejo como mi padre. 

Slide 10 - Tekstslide

Vamos a hablar - ir+a+inf (= iets gaan doen)
DE VRAAG             ¿Vas a jugar fútbol mañana?
HET ANTWOORRD:         A) , ...... a jugar fútbol  mañana.
                                                B)No, no ......... a jugar fútbol mañana?

1. ¿Qué vas a hacer en la tarde?
2. ¿Vas a trabajar este fin de semana?
3. ¿Vas a viajar (=reizen) en las vacaciones? 

Slide 11 - Tekstslide

Alle getallen tot en met 30 bestaan uit 1 woord!

Daarna:
40 + 1
60 + 2 etc.

cien = 100
mil = 1000

Slide 12 - Tekstslide

Los números
                   Ejercicio 4: 
Kruis aan hoe 
je de volgende 
getallen in het 
Spaans voluit 
schrijft.
                      
                         
         
             ¡Nos vemos mañana!

Slide 13 - Tekstslide

¿Qué hemos hecho hoy?
LEERDOELEN:

1. Ik maak opnieuw kennis met het werkwoord 'ir' (=gaan), en ik doe invuloefeningen met dit werkwoord.
2. Ik doe een spreekoefening met het werkwoord 'ir'
3. Ik leer hoe ik in het Spaans de 'trappen van vergelijking' kan toepassen
4. Ik herhaal de getallen in het Spaans







Slide 14 - Tekstslide

Los deberes
                  Bekijk de LessonUp les nog eens goed!
Het is goed om alvast een beetje vooruit te leren ;-)
Op dinsdag 14 juni hebben jullie een online toets (woordenschat en grammatica) van periode 3

Slide 15 - Tekstslide