Persoonlijk en vragen voornaamwoord 1e en 4e naamval leerjaar 2

Het persoonlijk en vragend voornaamwoord in de 1e en 4e naamval
> Persoonlijk voornaamwoord
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Het persoonlijk en vragend voornaamwoord in de 1e en 4e naamval
> Persoonlijk voornaamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Welke vraag stel je als je het onderwerp wilt weten?
A
Wat + gezegde + onderwerp
B
Wie/wat + gezegde
C
Aan/voor wie + gezegde + onderwerp

Slide 6 - Quizvraag

Welke vraag stel je als je het lijdend voorwerp wilt weten?
A
Wat + gezegde + onderwerp
B
Wie/wat + gezegde
C
Aan/voor wie + gezegde + onderwerp

Slide 7 - Quizvraag

Welke naamval is het onderwerp?
A
1e
B
2e
C
3e
D
4e

Slide 8 - Quizvraag

4e naamval is......
A
Onderwerp
B
Lijdende vorm
C
Meewerkende vorm

Slide 9 - Quizvraag

Du hast (uns) das nicht gesagt!
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp

Slide 10 - Quizvraag

(Ich) habe morgen Geburtstag.
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp

Slide 11 - Quizvraag

1/4
(Ik) ... lade Anna auch ein.

Slide 12 - Open vraag

2/4
Wartest ... (jij) schon lange?

Slide 13 - Open vraag

3/4
Reitet ... (jullie) immer zusammen?

Slide 14 - Open vraag

4/4
Herr Ober, ... (wij) warten schon eine halbe Stunde.

Slide 15 - Open vraag

kies het juiste persoonlijk vnw:

Warum hat ___ mich nicht eingeladen.
A
er
B
ihn

Slide 16 - Quizvraag

Welke van de onderstaande woorden is een persoonlijk voornaamwoord?
(in de vierde naamval)
A
jullie
B
euch
C
dich
D
jij

Slide 17 - Quizvraag

Welke van de onderstaande woorden is een persoonlijk voornaamwoord?
(in de eerste naamval)
A
mich
B
uns
C
sind
D
er

Slide 18 - Quizvraag

Welke van de onderstaande woorden is een persoonlijk voornaamwoord?
(in de eerste naamval)
A
mich
B
uns
C
sind
D
er

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het persoonlijk voornaamwoord in deze zin: Wie heißen Sie?
A
jullie
B
u
C
zij
D
jij

Slide 20 - Quizvraag

Welk persoonlijk voornaamwoord is goed
Sie kann ihn/er nicht leiden.
A
ihn
B
er

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

...aus 'ich' wordt in de 3e naamval...?
A
mir
B
dir
C
ihr

Slide 25 - Quizvraag

...aus 'du' wordt in de 3e naamval..?
A
mir
B
dir
C
sie

Slide 26 - Quizvraag

… aus 'er' wordt in de 3e naamval …?
A
ihr
B
ihm
C
sie

Slide 27 - Quizvraag

... aus 'sie' wordt in de 3e naamval...?
A
mir
B
ihm
C
ihr

Slide 28 - Quizvraag

aus ...'wir' wordt in de 3e naamval...?
A
ihr
B
uns
C
sie

Slide 29 - Quizvraag

...aus 'sie' wordt in de 3e naamval...?
A
ihnen
B
uns
C
dir

Slide 30 - Quizvraag

...aus 'Sie' wordt in de 3e naamval...?
A
sie
B
Ihnen
C
uns

Slide 31 - Quizvraag