MH3- Les 3+4 (in een)

Welzijn
Begeleidingsstijlen 

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welzijn
Begeleidingsstijlen 

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
- De student kan de verschillende begeleidingsstijlen onderscheiden en benoemen  
- De student is in staat om de juiste begeleidingsstijl te koppelen aan verschillende casussen
- De student kan het verschil tussen motiveren en stimuleren in eigen woorden uitleggen 
- De student is in staat om verschillende factoren te benoemen die de motivatie van een cliënt bepalen.  
- De student kent de verwachtingstheorie van Vroom en weet deze toe te passen op een casus

Slide 2 - Tekstslide

Programma van vandaag
  • Theorie begeleidingsstijlen 
  • Theorie motiveren en stimuleren 
  • (Huiswerk)opdrachten

Slide 3 - Tekstslide

Wat weet jij nog van vorige lessen?

Slide 4 - Woordweb

Verschillende stijlen van begeleiden
  • Traditionele indeling
  • Indeling Ohio State University
  • Het model van Hersey & Blanchard
  • Coaching

Slide 5 - Tekstslide

Traditionele indeling 
  • Autocratisch begeleiden: taakgericht, de begeleider bepaalt het begeleidingsplan, weinig ruimte voor initiatieven vanuit de cliënt.
  • Democratisch begeleiden: gericht op de mens, aandacht voor motivatie en welbevinden van cliënten, mens staat centraal en niet de taak.
  • Laissez-faire begeleiden: ‘zoek het zelf maar uit,’ de cliënt heeft grote vrijheid en veel eigen inbreng, de begeleider oefent weinig invloed uit.  

Slide 6 - Tekstslide

Indeling Ohio State University
  • Instrumenteel begeleiden: gericht op het behalen van resultaat met als doel meer of beter zelfstandig functioneren. Veel aandacht voor het behalen van taken/vaardigheden. Te gebruiken bij cliënten die vooral vaardigheden moeten leren.

  • Ondersteunend begeleiden: gericht op het welbevinden van de cliënt. Goed leefklimaat wordt hier als zeer belangrijk gezien. Uitvoering van taken krijgt minder de aandacht.

  • Participerend begeleiden: begeleider en cliënt delen informatie en macht. Cliënt wordt als gelijke behandeld en mag invloed uitoefenen op te nemen beslissingen. Deze manier van begeleiden stimuleert de kwaliteit van begeleiding maar ook het welbevinden van de cliënt.  

Slide 7 - Tekstslide

Model van Hersey & Blanchard
  • Wetenschappelijk ontwikkelde, situatiegerichte begeleidingsstijl 
  • Gebaseerd op de relatie tussen taakgericht gedrag en op de mens gericht gedrag van de begeleider.
  • De begeleider kiest uit 4 hoofdthema’s voor het gedrag dat het beste aansluit bij de cliënt.
  • Uitgangspunt voor de cliënt is ‘taakvolwassenheid.’
  • Taakvolwassenheid: de mate waarin iemand zelfstandig, bekwaam en met voldoende vertrouwen taken kan uitvoeren.

Slide 8 - Tekstslide

Situatiegericht begeleiden
Bij situatiegericht begeleiden (situationeel begeleiden) gaat het om het afwisselen van verschillende begeleidingsstijlen.

‘’Niet één vaste begeleidingsstijl gebruiken, maar de stijl aanpassen aan de specifieke cliënt, de specifieke begeleidingsbehoefte en de specifieke situatie.’’

Slide 9 - Tekstslide

Een taak
  • Niet alleen maar iets wat je moet doen
  • Kan ook een begeleidingsdoel of begeleidingsopdracht zijn
  • Taak kan op praktische zaken gericht zijn, maar ook op GEDRAG

Slide 10 - Tekstslide

Coaching
’Het ondersteunen en stimuleren van cliënten in hun persoonlijke leven door onder meer:’

  • (nieuwe ) uitdagende doelen te vinden
  • De weg erheen in kaart te brengen
  • Nieuwe vaardigheden te leren
  • Aan te moedigen om die doelen te bereiken
  • Indien nodig bijsturen

Slide 11 - Tekstslide

Vier categorieën cliënten
C1: Onbekwaam en ongemotiveerd of onzeker: stijl van begeleiden die hierbij past bestaat uit veel aandacht voor de taak door instrueren, sturen en controleren

C2: Onbekwaam, maar wel gemotiveerd of met voldoende vertrouwen: begeleider stuurt, maar wel in overleg en met aandacht voor de sociaal-emotionele ondersteuning

C3: Bekwaam en ongemotiveerd of onzeker: begeleiden is gericht op stimuleren van de motivatie. Minder aandacht voor de taak en meer aandacht voor overleggen en stimuleren.

C4: Bekwaam en gemotiveerd: begeleiden middels ‘laissez-faire’ stijl. Cliënt laten merken dat hij/zij het zelf kan.

Slide 12 - Tekstslide

Vier stijlen van begeleiden
S1: Veel sturing op de taak, weinig ondersteuning

S2: Veel sturing op de taak, veel ondersteuning

S3: Weinig sturing, veel ondersteuning

S4: Weinig sturing, weinig ondersteuning

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Motiveren en stimuleren

Slide 15 - Tekstslide

Motiveren en stimuleren
  • Een belangrijk onderdeel van coaching is een cliënt motiveren of stimuleren
  • Bij stimuleren valt te denken aan een ‘’peptalk’’ Overtuigingskracht staat hier centraal.
  • Door middel van stimuleren probeer je de cliënt tot bepaalde inzichten te brengen.
  • Het verkrijgen van inzicht dient te gebeuren vanuit een ‘innerlijke drive’ bij de cliënt.

Slide 16 - Tekstslide

Motiveren en stimuleren
  • Bij motiveren valt te denken aan technieken waarbij de cliënt iets doet op basis van een interne (intrinsieke) of externe (extrinsieke) prikkel.
  • De cliënt doet iets wel – of juist niet – omdat hij of zij er iets voor terugkrijgt (beloning/waardering/erkenning) 

Slide 17 - Tekstslide

Samenvatting..
  • Motiveren: ‘’Het geven van de juiste prikkel om iemand enthousiast te maken iets te doe of te laten.’’

  • Stimuleren: ‘’Iemand aansporen iets te doen of te laten op basis van overtuigingskracht.’’

Slide 18 - Tekstslide

Factoren die motivatie beïnvloeden
Innerlijke factoren (intrinsieke factoren)
Externe factoren (extrinsieke factoren)
Culturele factoren

Slide 19 - Tekstslide

Innerlijke (intrinsieke) factoren
  • Bekendste motivatietheorie is gebaseerd op de piramide van Maslow
  • Maslow: ‘’mensen zijn van nature gemotiveerd om steeds in behoeften van een bepaald niveau te voorzien en daarna ook in behoeften van een hoger niveau.’’

Slide 20 - Tekstslide

Externe (extrinsieke) factoren
  • Prikkels van buiten af zetten aan tot het verrichten van bepaalde handelingen.
  • Denk hierbij aan: je favoriete nummer begint te spelen en spontaan begin je te dansen.


Slide 21 - Tekstslide

Culturele factoren
  • Wanneer het binnen een cultuur belangrijk is om goed te presteren zal men eerder gemotiveerd zijn om hier ook harder voor te werken.
  • Dit in tegenstelling tot culturen waarbij passiviteit een grotere rol speelt.
  • Normen en waarden binnen een cultuur of samenleving hebben tevens invloed op motivatie.
  • Hierbij zijn godsdienstige waarden en normen ook een motiverende factor. Men zal dan eerder gemotiveerd zijn iets te doen, of juist laten, omdat het niet wordt geaccepteerd vanuit het geloof.

Slide 22 - Tekstslide

Verwachtingstheorie van Vroom
  • Wanneer het je niet lukt om een cliënt te motiveren kan de theorie van Vroom een bruikbaar hulpmiddel zijn.
  • Vroom gaat er van uit dat motivatie begint met een verlangen naar iets.
  • Op basis van het verlangen kiezen mensen een gedraging waarvan zij verwachten dat het tot het gewenste resultaat zal leiden.
  • Vroom gaat er van uit dat iemand hierin een rationele keuze zal/kan maken. Door ervaringen en omstandigheden wisselt dit per individu.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Verwachtingstheorie inzetten
  • Je motiveert de cliënt door:
  • Een verband leggen tussen inspanning en prestatie
  • De prestatie aan resultaten koppelen
  • En door op de hoogte te zijn van de waarde die de cliënt toekent aan de gewenste uitkomsten (oftewel het resultaat).

Slide 25 - Tekstslide

Opdracht 
Leg uit welke begeleidingsstijl het beste past bij de situaties op de volgende sheet: overleggen, overtuigen, delegeren of instrueren. Doe dat aan de hand van het schema van Hersey en Blanchard.

Slide 26 - Tekstslide

Situatie 1 Er is een nieuwe tilmachine binnengekomen. De cliënten vinden het maar eng. Ze zijn bang dat het personeel de machine nog niet goed kan hanteren. Zij willen dat het personeel de oude blijft gebruiken.

Situatie 2 De leidinggevende maakt een plan voor de introductie van de tilmachine. De tilmachine is al bekend bij een van de personeelsleden. De leidinggevende heeft veel vertrouwen in diens capaciteiten. Bovendien heeft dat personeelslid aangegeven door te willen groeien naar een leidinggevende functie.




Slide 27 - Tekstslide

Situatie 3 Mevrouw Van Dam is erg zenuwachtig als zij de eerste keer getild moet worden met de nieuwe machine. Ze wil wel maar vindt het doodeng; stel je voor dat ze valt!

Situatie 4 Verzorgende Shirley snapt, ook na de instructie, nog steeds niet waarom de oude niet gewoon gebruikt kan blijven worden. Die voldeed toch nog prima?

Slide 28 - Tekstslide

Opdracht
Beeld je de volgende werksituatie in:
Je werkt als begeleider in een woonvorm voor jongeren met een licht verstandelijke beperking. Je begeleidt een groep cliënten bij een creatieve activiteit.
  • Beschrijf bij de volgende uitspraken of je ze in dit geval zou gebruiken om je cliënten te motiveren of niet. Onderbouw je antwoord a.d.h.v. de verwachtingstheorie van Vroom.
  • ‘Wat wordt dat mooi!’
  • ‘Die van jou lijkt niet op het voorbeeld.’
  • ‘Je krijgt het niet op tijd af.’
  • Goed bezig!’
  • ‘Dit kun je straks mooi ophangen of iemand cadeau doen.’
  • ‘Ik neem het wel even van je over.’

Slide 29 - Tekstslide

Leren voor de toets
  1. Alle dia's van de (LessonUp)lessen
  2. Aanvullend document SBIS (intervisiemodellen)

Slide 30 - Tekstslide

Zijn de lesdoelen behaald?
- De student kan de verschillende begeleidingsstijlen onderscheiden en benoemen  
- De student is in staat om de juiste begeleidingsstijl te koppelen aan verschillende casussen
- De student kan het verschil tussen motiveren en stimuleren in eigen woorden uitleggen 
- De student is in staat om verschillende factoren te benoemen die de motivatie van een cliënt bepalen.  
- De student kent de verwachtingstheorie van Vroom en weet deze toe te passen op een casus 

Slide 31 - Tekstslide

Volgende week (laatste les!)
Les 4 (5)- Begeleiden

Slide 32 - Tekstslide